LEHÁR: DIE LUSTIGE WITWE
In de tijd van de Postcodeloterij is het even onwaarschijnlijk de hoofdprijs te winnen als het in het libretto van Lehárs operette ruim honderd jaar eerder absurd was om door een uitgekiend huwelijk van een Fransman, Rossillon, met een schatrijke weduwe, Hanna Glawari, een fictief koninkrijk op de Balkan, Pontevedrino, uit haar bezit te verwerven.
Geheel in de beste operettetradities blijkt Danilo, die als lokvogel is uitverkoren om Hanna weg te lokken bij de Fransman haar vroegere geliefde en even ‘logisch’ is dat zich tal van hindernissen en verwikkelingen voordoen.
Lehár die zijn muziek kruidde met heel wat Balkan specerijen en met wat volksdansen plus Hanna’s overbekende Viljalied (een vilja is een bosgeest uit de Montenegrijnse folklore) en vulde de cocktail verder aan met de ook alweer bekende wals en flarden Franse nightclub music; ook zorgde hij bij de première dat Danilo een kostuum naar het voorbeeld van de kroonprins van Montenegro droeg en componeerde hij na de Anschluss om Hitler te gerieven een nieuwe ouverture voor het werk: alles blijken van opportunisme.
Maar niet te ontkennen valt dat hij met dit werk enorm populair werd en met een goede opname kan men duidelijk opvrolijken. Feitelijk nog altijd de gouden standaard vormt de versie van Von Matacic (EMI 567.370-2) uit 1962 met Schwarzkopf, Gedda, Wächter en Steffek. Schwarzkopfs mysterie en verleidelijkheid suggererende vocale gemaniereerdheden zijn hier juist een voordeel. Maar voor betere opnamekwaliteit en een ook sfeervolle, homogene presentatie komt Gardiner met Studer, Skovhus en Bonney (DG 439.911-2) evenzeer in aanmerking.