Mini Vergelijkingen

HANDEL: GIULIO CESARE

HÄNDEL: GIULIO CESARE

 

Giulio Cesare in Egitto, door Händel in 1724 gecomponeerd voor de Royal Academy of Music is waarschijnlijk zijn fraaist gewrochte voorbeeld van een heroïsch ideaal. Weelderig en exotisch, getuigend van een nieuw soort orkestrale brille, zorgend voor een fraai theaterspektakel was deze opera meteen een groot succes. Monsieur de Fabrice, een hoveling, berichtte dat de zevende voorstelling even druk bezocht was als de eerste.

In het werk wordt verhaald van Caesars Egyptische veldtocht, de machinaties van de plaatselijke heerser Ptolemeus en de liefde van diens zuster Cleopatra voor de Romeinse keizer. Natuurlijk doet Händels muziek recht aan het formaat van dit drama, maar opvallend is de concentratie op solo aria’s: Cleopatra en Caesar nemen er elk acht voor hun rekening. De rol van Cleopatra is een van de mooiste en dankbaarste uit het hele repertoire van Händel. Hoogtepunt is met name haar recitatief en aria uit de tweede akte “Se pietà di me non sento” waarin ze klaagt over haar lot, zint op wraak en verlangt naar Caesars liefde. Opmerkelijk in de begeleide recitatieven is het aantal verrassende modulaties terwijl de vocale lijnen zelf langer en complexer zijn dan in welke van zijn andere opera’s ook. De partituur is ook opvallend dankzij een reeks heel dramatische tussenspelen, zoals de luidruchtige “Battle Symphony” aan het begin van de derde akte waarin het conflict tussen Achilla en de medestanders van Ptolemeus wordt geschetst en de heel inventieve orkestratie, met name in Caesars “Va tacito e nascosto” uit de eerste akte, een kernachtige aria waarin de verwijzingen naar de jacht worden begeleid door een pittig hoornobbligato.

Frappant genoeg is de titelheld – oorspronkelijk vertolkt door de castraat Senesino – in Hayms tekst onderontwikkeld. Gelukkig compenseerde Händel dat royaal!

Dit is in zoverre een problematische opera, dat de problemen rond de ideale bezetting bijna altijd tot ongelukkige compromissen leiden. Degenen die stoer aan authenticiteitsproblemen hechten hebben het ’t makkelijkst: voor hen komt het er niet zozeer op aan wat de stemkwaliteiten zijn, als het maar geen mezzosopraan of bariton in de titelrol is maar liefst een castraat of anders tenminste een countertenor. Men kan zich afvragen of een kernachtige bas met een fluwelig timbre en veel zangtechnische buigzaamheid niet een authentieker profiel aan deze waarlijk keizerlijke rol verleent.

Händels grootste heroïsche opera biedt niet minder dan acht belangrijke figuren op het toneel en het orkest is ongeveer het omvangrijkste dat hij ooit hanteerde. Dat, plus de inbreng van Francesca Cuzzoni als Cleopatra en de castraat Senesino als Caesar, twee 18e eeuwse supersterren, katapulteerde het werk destijds ver in de populariteit. Ook nu nog staat het werk in hoog aanzien, maar dan vooral op basis van de kwaliteit der muziek die geen zwak moment kent en die gedurende vier uur het ene hoogtepunt op het andere laat volgen.

Wie niet bang is voor een bariton in de titelrol kan terecht bij Walter Berry en Ferdinand Leitner (Orfeo C 351943) of bij Norman Treigle en Julius Rudel (RCA GD 86182). Bij de uitgaven met mezzosopraan voor de titelrol overtuigt die met Jennifer Larmore in de titelrol, Barbara Schlick als Cleopatra, Marianne Rørholm als Sesto en gedirigeerd door René Jacobs (Harmonia Mundi HMC 901385/7) uitstekend. Larmore toont veel brio en een haast manlijke weerbaarheid in haar cruciale titelrol en als Cleopatra ontwikkelt Barbara Schlick zich vanuit een ijzige onschuld via het nodige pathos tot verleidelijke insinuatie. Ragin zet een sinistere Tolomeo neer; Fink is een niet te versmaden Cornelia. De begeleiding is in handen van een authentiek instrumentarium en klinkt bij toerbeurt heel teer en dramatisch in vrij brede tempi.

Wie najaar 2001 enthousiast raakte over de opvoeringen in de Amsterdamse Stadsschouwburg door Marc Minkowski met zijn Musiciens du Louvre, komt nu aan zijn trekken met de daaruit voortgevloeide opname (Archiv 474.210-2). Werd de feitelijk afwisselend door countertenor David Daniels en Marijana Mijanovic te zingen hoofdrol tengevolge van ziekte ingevuld door de alt Natalie Stutzmann, nu zijn de kaarten voor de opname opnieuw geschud en vertolkt – gelukkig – de kwetsbaar maar gedecideerd agerende Mijanovic echt de titelrol; haar tegenspeler als Cleopatra is hetzelfde gebleven: de geweldige, fraai met haar stem acterende Magdalena Kozena. Jammer dat haar tweede aria uit de eerste akte is geschrapt. Als kleine compensatie blinkt ze erg uit in ‘V’adoro pupille’ en ‘Piangero’. Grote verrassing is de Sesto van Anne Sofie von Otter. De enige, gelukkig goede countertenor is Bejun Mehta als Tolomeo. Charlotte Hellekant is een opvallend goede, heldere Cornelia. Minkowski huldigt als vertegenwoordiger van ‘barok-drive’ liefst snelle tempi die gelukkig de vocalisten niet hinderen in hun expressie.

De Archiv opname laat een duidelijk wat theatraler, gedrevener, kleuriger uitgevallen vertolking horen dan de meer gestileerde op Harmonia Mundi, maar beide zijn zeer aan elkaar gewaagd. Het is moeilijk een duidelijke voorkeur voor Jacobs of Minkowski uit te spreken; persoonlijke voorkeuren en afwegingen moeten het pleit hier beslechten.

Goede derde is de ook authenthiekerige, contrastrijke, klassiek getinte lezing met countertenor James Bowman, Lynne Dawson en dirigent Malgoire (Auvidis Astrée E 8558).

Tenslotte gaat de keus tussen Jacobs en Minkoweski.