Mini Vergelijkingen

HANDEL: TAMERLANO

HÄNDEL: TAMERLANO

 

Sterfscènes zijn geen zeldzaamheid in de operaliteratuur. De muziek is door componisten altijd als een geschikt middel gebruikt, ook voor de schildering van de laatste ogenblikken van de mens. Een van de oudste voorbeelden daarvan levert Händels Turks gekleurde opera over historische gebeurtenissen aan het begin van de vijftiende eeuw.

Tamerlano volgde onmiddellijk na de succesvolle Giulio Cesare met opvoeringen in het Londense King’s Theatre in 1724 en voordat het de beurt was aan Rodelinda. De handeling van het nogal sombere werk is tamelijk simpel en gaat over trots, de verovering van Tamerlaan op de Turken, zijn misplaatste huwelijksplannen, eindigend met de zelfmoord van de trotse en opstandige Ottomaanse keizer Bajazet in het paleis van de Tataarse (Turkse) keizer Tamerlaan (Timoer Lenk, 1336-1405); hij beschouwde zich als de opvolger van Dzjengis Khan en versloeg in 1402 sultan Bajazet bij Ankara. Het is laatstgenoemde die dus tenslotte ‘sterk en rustig’ sterft aan het eind van het werk waarna de overblijvenden de dramatische impasse moeten overwinnen met een obligaat liet fine (happy end) in de vorm van een koor in de droeve toonaard e-klein.

Dit was het soort gegeven dat Händel inspireerde en uitdaagde. Zijn partituur met het libretto van Haym als basis zit dan ook boordevol inventie, met name in de kracht die wordt getoond aan het einde van de tweede en derde akte.

Asteria, de Turkse prinses die er valselijk van wordt beschuldigd haar vader te hebben verraden en Tamerlaan als geliefde te hebben aanvaard en Tamerlaan zelf die tenslotte spijt betuigt, spelen feitelijk de hoofdrollen in het werk, maar ook de overige rollen zijn goed ingevuld. Maar in het centrum van de belangstelling staat feitelijk de figuur van Bajazet, een van de eerste uitgerijpte tenorpartijen in de opera tot dan toe. Vivaldi zag dat mogelijk juister want hij noemde zijn opera over hetzelfde gegeven uit 1735 inderdaad Bajazet en het is interessant beide werken te vergelijken (Vivaldi’s opera verscheen o.l.v. Fabio Bondi op Virgin 545.676-2), waarbij al gauw blijkt dat Händel het veel sterkere werk leverde.

Twee van de drie de opnamen laten horen hoe men tegenwoordig omgaat met de vroegere rollen van de contra-alt (castraat) door deze met countertenoren te bezetten. Niet alleen de titelrol, maar ook die van Andronicus. In de derde is de titelrol toevertrouwd aan een mezzo, maar is Andronicus wel een countertenor. Van dat drietal valt de Franse Sony opname het eerste af. Uitblinker daar is John Elwes (Bajazet), maar de aan de gebruikte uitgave is weinig authentieks en het is onvergeeflijk dat het einde van de tweede akte is weggelaten.

De eerste opname van het werk door Gardiner was respectabel, vooral vanwege het bij hem altijd samengaan van gedegen musicologische achtergrondstudie en muzikaal besef. Net als Pinnock baseert hij zich op het origineel maar laat hij in tegenstelling tot hem achteraf aangebrachte wijzigingen achterwege. Jammer genoeg schrapt hij ook drie aria’s en zijn in beide gevallen niet alle solisten zijn even goed. Derek Lee Ragin (Tamerlano) is stijlvol, maar wat bleekjes en niet dramatisch genoeg; hij toont ook te weinig bravour. Nigel Robson is een heel overtuigende Bajazet, Nancy Argenta dan weer te lichtgewicht en te weinig emotioneel als Asteria en Jane Findley een heel acceptabele Irene en Michael Chance een heel goede Andronicus. Toch jammer van die ongelijkmatige bezetting.

De ‘live’ opnamen van Pinnock werd in 2001 gemaakt tijdens uitvoeringen (met hoorbaar veel toneelgeluiden) in Sadler’s Wells, Londen (cd uitgaaf) c.q. het vijftigste Händel festival in Halle, of nauwkeuriger gezegd in het kleine Goethe theater in Bad Lauchstädt (dvd-v versie) en men kan deze het beste genieten in de dvd-v gedaante. Dan namelijk valt op hoezeer de zangers die lang niet alle zijn doorkneed in Händels idioom als voortreffelijke acteurs hun eventuele gemis aan zangstijl prachtig compenseren. Veel draagt ook de onopgesmukte, maar heel intelligente toneelproductie van Jonathan Miller aan het succes bij. Elizabeth Norberg-Schulz (Asteria) is een passende lyrisch-dramatische sopraan met de nadruk op dat dramatische en Thomas Randle (Bajazet) een dramatische tenor die zijn partij de nodige intensiteit meegeeft. Heel overtuigend ook Graham Pushee met zijn intiem en expressieve countertenor als Andronicus. Wie een hekel heeft aan countertenors zal blij zijn met Monica Bacelli’s Tamerlano, maar een kernachtiger, feller, nadrukkelijker dramatischer bezetting van deze rol als meedogenloze overwinnaar en dictator was beter geweest. Veel lof daarentegen voor de briljante coloraturen en de getaande, mar charmante stem van sopraan Anna Bonitatibus (prinses Irene) en de sonore, waardige dito van Antonio Abete (Leone). Pinnock dirigeert geheel in stijl en met gevoel voor drama en zijn orkest reageert voortreffelijk.

De audio opnamen zijn geen van beide geweldig, de Avie uitgaaf niet tengevolge van die toneelgeluiden, de Erato dito niet omdat hij vrij schel, op het agressieve af en droog klinkt. Moeilijke keus dus. Liefst de dvd-v kiezen is het beste advies.

 Discografie

Nancy Argenta, Jane Findlay, Derek Lee Ragin, Michael Chance, Nigel Robson, René Schirrer met de English baroque soloists en koor o.l.v. John Eliot Gardiner. Erato 2292-45408-2 (3 cd’s). 1985

Henri Ledroit, John Elwes, Mieke van der Sluis, René Jacobs, Isabelle Poulenard, Gregory Reinhart met La grande écurie et la chambre du roi o.l.v. Jean Claude Malgoire. Sony 37893 (3 cd’s). 1983Elizabeth Norberg-Schulz, Graham Pushee, Monica Bacelli, Thomas Randle, Antonio Abete en Anna Bonitatibus met The English concert o.l.v. Trevor Pinnock. Avie AV 0001 (3 cd’s). 2001 Video Elizabeth Norberg-Schulz, Graham Pushee, Monica Bacelli, Thomas Randle, Antonio Abete en Anna Bonitatibus met The English concert o.l.v. Trevor Pinnock. ArtHaus 100.702 (2 dvd-v’s).