DEBUSSY: JEUX
Debussy schreef zijn Jeux – als een van zijn laatste orkestwerken, misschien niet toevallig alle drie balletten - in 1913 voor Diaghilevs Ballets russes en meer in het bijzonder voor de sterdanser uit dat gezelschap Nijinsky, die ook zelf de choreografie voor zijn rekening nam. Het scenario was ook van Nijinsky. Het behelst een tamelijk ingewikkeld, maar vluchtig verhaal over een jongen en twee meisjes, tennisspelers die flirten, een verloren bal zoeken en ruzie maken in een park bij zonsondergang. Ongelukkig genoeg werd dit ballet in 1913 bij de première geheel overschaduwd door Stravinsky’s Sacre du printemps die twee weken later door hetzelfde gezelschap werd gepresenteerd Waar Stravinsky’s ballet geld als een doorbraak in de moderne muziek, stelt Debussy’s veel minder bekende partituur heel andere vragen aan de orde met zijn vloeiende melodieën, zijn wisselende tempi en zijn iriserende kleuren.
Debussy baseerde de constructie van het werk op één golvende basis frase die vervolgens wordt ontwikkeld tot een wilde verscheidenheid aan muzikale gebaren die vaaglijk herinneren aan de slagen in een tenniswedstrijd. Stravinsky sprak van een meesterwerk met als enige beperking dat sommige ideeën uit het stuk te mild voor het oor waren. Geen wonder zo pal na zijn percussieve eigen ballet. Nu erkent iedereen in het ballet van Debussy de voortrekkersrol die het speelde in de ontwikkelingsgang van de toenmalige avant-garde.
Met een goed gedoseerde mengeling van precisie en plooibaarheid en met bekoorlijke individuele orkesttimbres zorgt met name Haitink (Philips 438.742-2) voor een ideale presentatie. Iemand als Baudo (Supraphon SU 3478-2, EMI CDEMX 9502) os veel pittiger, maar ook nuchterder. Martinon (EMI 572.667-2) neemt een gunstige middenpositie in.