Mini Vergelijkingen

DEBUSSY: LA DAMOISELLE ELUE

DEBUSSY: LA DAMOISELLE  ÉLUE
 

 

Tot de composities van Debussy waaraan de tand des tijds succesvol heeft geknaagd, behoort zijn cantate voor sopraan, mezzosopraan en orkest La damoiselle élue op een tekst van Dante Gabriel (of eigenlijk Gabriel Charles Dante) Rossetti (1828-1882) in de vertaling van Sarazin. De drie broers Rossetti waren de zonen van Gabriele die in 1820 aan de opstand in Napels had deelgenomen en in 1824 in ballingschap in Engeland was gegaan. Dante Gabriel schilderde en dichtte. Die gedichten, waaronder The blessed damozel uit 1847 muntten uit door een melodieus karakter, maar maakten een wat overladen indruk. Belangrijker is dat zij de weg plaveiden voor het symbolisme en het estheticisme dat in de jaren negentig van de negentiende eeuw tot bloei zou komen. Vandaar waarschijnlijk ook de aantrekkingskracht die dit materiaal op Debussy uitoefende.



Een aantrekkingskracht die later snel verbleekte. De wens van de damoiselle om in het hiernamaals met haar aardse minnaar te worden verenigd doet in moderner ogen en oren inderdaad nogal onbestemd, nukkig en hoogdravend aan. Maar Debussy schreef er wel prachtige muziek voor sopraan, mezzosopraan, koor en orkest bij in 1887/8.



Die knagende tand des tijds wordt – excusez de kromme beeldspraak – weerspiegeld in de dominantie van historische opnamen van het werk. Dat begint in 1934 met een vertolking van Odette Ricquier, Jeanne Guyla, het St. Servais koor en het Pasdeloup orkest onder Piero Coppola (Dante Lys LYS 295/7), in 1940 gevolgd door de opname van Jarmila Novotná en Hertha Glaz met de Schola cantorum New York en het NBC symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini (Naxos 8.110811/2) uit 1940. De volgende opname is uit 1952 van Jeanine Micheau, Janine Collard, het Brasseur koor en het Parijs’ Conservatorium orkest o.l.v. Jean Fournet (Decca 448.151-2). In 1954 volgden Madeleine Gorge, Jacqueline Joly met koor en orkest van de Franse Omroep o.l.v. Désiré-Emile Inghelbrecht (Testament SBT 1212), waarna het in 1955 de beurt was aan Victoria de los Angeles en Carol Smith met het Radcliffe koor en het Boston symfonie orkest o.l.v. Charles Munch (Testament SBT 3203, 3 cd’s met Massenets Manon en Berlioz’ Nuits d’été).



Daarna kwamen Yvonne Funasawa, Francine Bettl, het ORTF koor en Frans nationaal orkest o.l.v. nogmaals Désiré-Emile Inghelbrecht in 1957 (Montaigne TCE 8790, 2 cd’s) en tenslotte ontstonden drie modernere versies. De eerste in 1988 met Ileana Cotrubas, Glenda Maurice en het Omroeporkest Stuttgart met vrouwenkoor o.l.v. Gary Bertini (Orfeo C 012821A), de beide andere in 1993, De ene met Dawn Upshaw en Maria Ewing met het Los Angeles Master Chorale en –filharmonisch orkest o.l.v. Esa Pekka Salonen (Sony 58952), de andere met Mireille Delunsch, Sylvie Sullé, het Piquemal vocaal ensemble en het Nationaal orkest van Lille o.l.v. Jean-Claude Casadesus (Harmonia Mundi HCX 395. 1490).



Bij de historische opnamen geldt een voorkeur voor de uitvoeringen door Toscanini en Munch, bij de nieuwere voor de in alle opzichten ‘Franser’ klinkende uitgave van Naxos, met op de tweedeb plaats de Duitse Orfeo uitgave omdat deze ook Debussy’s La mort d’Orphée bevat hoewel de wat grotere schoonheid van de Sony versie ook erg aantrekkelijk is.