Mini Vergelijkingen

DUPARC: LIEDEREN

DUPARC: LIEDEREN

 

Tussen 1868 en 1884 schreef Duparc de zeventien liederen dankzij welke hij een toch nog belangrijke plaats in de muziekgeschiedenis kreeg. Zelf vond hij overigens dat daarvan slechts dertien stuks echt de moeite waard waren. De door hem zorgvuldig geselecteerde teksten van Baudelaire, Lahor, Coppée, Gauter, Moore en anderen ademen een geest van smachtende nostalgie, een verlangen naar het onbereikbare of naar nu verloren geneugten. De sensuele, droomachtige kwaliteit van Duparcs muziek  staat tegenover een emotionele intensiteit welke ze ver boven het salonmatige moois verheft dat in de tijd van de Frans-Duitse oorlog schering en inslag was.

Eerder valt een zekere verwantschap op met Schubert en Schumann. Zo is bijvoorbeeld een van de door de componist minder geslaagd geachte liederen, Le galop, een duidelijk eerbetoon aan Schuberts Erlkönig. Sommige van Duparcs liederen – met name L’invitation au voyage – zijn meesterstukken, in dit geval bijvoorbeeld door de angstig schommelende begeleiding en het contrasterend kalme refrein waardoor de wellustige, doch verstikkende stemming van Baudelaire’s origineel prachtig wordt getroffen. Golvende akkoorden begeleiden ook Chanson triste, een subtiele, bitterzoete zetting van een gedicht van Jean Lahor, wiens Extase Duparc inspireerde tot een uitermate chromatische Liebestod, geïnspireerd door Wagners Tristan. Niet minder Wagneriaans is Phildylé, alweer een sensuele jubelzang op de natuur waarin een eenvoudige modale melodie in het laatste couplet tot een glorieuze en stralende climax komt.

Duparcs liederen zijn altijd het populairst geweest bij baritons, die dan liefst ook van Franse komaf moesten zijn. Te beginnen bij Pierre Bernac (Dante LYS 495/8) en Charles Panzéra (Pearl GEMMCD 9919). Andere, recentere voorbeelden zijn Gérard Souzay (EMI 565.161-2), François Le Roux (REM 311.049), José van Dam (Forlane UCD 16692), Le Texier (Timpani IC 1053) en de Nederlandse halve Fransman Bernard Kruysen (Valois V 4703). Maar ook Thomas Allen (Hyperion CDA 66323) mag worden gehoord. Hij – en vòòr hem Le Roux, Kruysen en Le Texier – delen het repertoire met een sopraan. Vooral bij Le Texier, een eigenlijk slechts matige interpreet, is dat een zegen: elf liederen worden in zijn opname voortreffelijk voorgedragen door Mireille Delunsch. De partner van Allen is de prachtige mezzo Sarah Walker (met acht liederen en La fuite als duet). Datzelfde is het geval bij Le Roux, die in dat duet terzijde wordt gestaan door Danielle Borst. Kruysen beperkte zich tot de gangbare 13 liederen, waarvan Danielle Galland er slechts eentje zingt. Duparc orkestreerde acht van zijn liederen. Zes daarvan zijn gezongen door Barbara Hendricks met het Opéra orkest uit Lyon o.l.v. John Eliot Gardiner (EMI 749.689-2). Wat hier aan operakwaliteit wordt gewonnen, gaat verloren aan intimiteit. Alles afwegende lijken de REM of de Hyperion cd de beste keus.