DVORAK: PIANOKWINTETTEN
Het pianokwintet in A op. 81 uit 1887 behoort tot Dvoraks beste en mooiste kamermuziekwerken en het dankt zijn populariteit zowel aan zijn memorabele melodiek als aan zijn uitgelaten karakter. Natuurlijk zijn Brahmsinvloeden herkenbaar in dit stuk vol gepassioneerde uitersten, waarin een typische, Dvorak eigen lyriek wordt afgewisseld met muziek met grote vaart en drang. Het werk is vervuld van prachtige melodieën die volgens de componist spontaan in hem opwelden.
De pianopartij vraagt om een ware virtuoos, maar ook zijn strijkers van behoorlijk kaliber vereist. Een van de mooiste momenten is de overpeinzing aan het begin van het langzame deel waar de vleugel een tere begeleiding levert bij een schier eindloze, tamelijk somber getinte en haast Wagneriaanse melodie van de cello. Andere pregnante momenten zijn het dramatische begin van het Allegro con fuoco en het treffende coda uit het eerste deel.
Er is echter nog een onbekender, priller pianokwintet, ook in A op. 5 uit de zomer van 1872; het bleef in manuscript tot ook 1887 toen de componist het werk herzag en bekortte. In het driedelige werk met een mooi lyrisch Andante vervult de sprankelende finale tevens de rol van scherzo.
Beide werken zijn logisch en handig bijeengebracht door Ivan Klánsky met het Prazák kwartet (Praga PRD 250.175), maar de vertolkingen halen interpretatief niet het hoogste niveau. Veel bevredigender zijn de uitvoeringen van beide werken door Rudolf Firkusny met het Ridge kwartet (RCA RD 60436).
Wie specifiek het late pianokwintet op het oog heeft, moet altijd rekening houden met de aanvullende koppeling. Daarbij gaat het nu eens om een pianokwartet, een pianotrio, een strijkkwintet of een strijkkwintet van Dvorak zelf, maar soms ook om werken van andere componisten, zoals bij Peter Frankl en het Lindsay kwartet (ASV CDDCA 889) met Martinu’s 2e pianokwintet, bij het Nash ensemble (Virgin 561.516-2, 2 cd’s) met o.a. Saint-Saëns Carnaval des animaux of bij Clifford Curzon met het Weens filharmonisch kwartet (Decca 448.602-2) met Schuberts Forellenkwintet. Overigens gaat het hier in alle drie de gevallen om respectabele verklankingen die best een aanbeveling verdienen.
Logischer is echter een puur aan Dvorak gewijde versie te kiezen. In dit geval komen vooral Andreas Häfliger en het Takáks kwartet (Decca 466.197-2) als eerste keus in aanmerking. Bij hen bestaat de aanvulling uit het strijkkwartet no. 10 in Es op. 51. Zij zorgen niet alleen voor de mooist klinkende opname, maar ook voor de best geïntegreerde, meest geëngageerde realisatie waarbij dat onbekendere strijkkwartet met zijn aandeel verwerkte volksmuziek een aardige bonus is.
Een goede, haast gelijkwaardige keus zijn ook András Schiff met het Panocha kwartet (Teldec 0630-17142-2) in combinatie met het 2e pianokwartet. Hier speelt de pianist met zijn zin voor details de hoofdrol in een verder tamelijk ontspannen vertolking. Dezelfde koppeling is te vinden bij Menahem Pressler en het Emerson kwartet (DG 439.868-2) met een weer wat fellere lezing, die echter niet optimaal, want met een enigszins scherpe vioolklank op de plaat kwam.
Zeer de moeite waard is ook de combinatie met het strijkkwintet in G door Susan Tomes met het Gaudier ensemble, waarin Marieke Blankestijn en Iris Juda (Hyperion CDA 66796). Hier wordt heel contrastrijk en met veel stijlbesef gemusiceerd.
Als het specifiek om het kwintet gaat, kan men het beste na beluistering om de persoonlijke voorkeur nader te bepalen kiezen uit de Decca-, Teldec- en Hyperion opname.