Mini Vergelijkingen

CHOPIN: DE 2 PIANOCONCERTEN

CHOPIN: DE 2 PIANOCONCERTEN
 



Schijn bedriegt. In werkelijkheid is het concert in f-klein (no. 2) vòòr dat in e-klein (no. 1) ontstaan. Stilistisch bezien staat Chopin met zijn beide jeugdwerken in de buurt van het Franse Concert brillant; veel kenmerken van deze stukken vinden we ook reeds bij Johann Nepomuk Hummel en de Ierse componist John Field.  Kenmerkend is de nadruk op lange ongebroken melodielijnen in de rechterhand van de pianist, met name in de beide heel poëtische langzame delen. De rol van het begeleidende orkest is zeer ondergeschikt en dient alleen als pure begeleiding van de piano of als lange inleiding om verwachtingen te wekken voordat de solist inzet. Chopin werd hierom bekritiseerd. Het met Italianismen doordrenkte idioom van de Poolse componist verleent de muziek zijn bekoring, maar ook het Pools-eigene ontbreekt niet in de finales met nationale dansvormen als de mazurka en de krakowiak.



Van de diverse werken voor piano en orkest van Chopins hand ontstonden deze kort voordat hij Polen definitief verliet.



Tweemaal vestigde Rubinstein in deze materie zoiets als een gouden standaard, eerst rond 1937 (EMI 764.491-2) en daarna in 1954 (RCA 09026-63017-2). Als contrast is daar de piepjonge namelijk 12-jarige, destijds al hoogbegaafde Kissin (RCA 09026-68378-2). Verder zijn het vooral de speels briljante en sensitieve – maar helaas vrij slecht opgenomen – Perahia (Sony 44922), de ook heel overtuigende Ax (RCA 74321-17892-2) en de goedkope aanbieding van Vasary (DG 429.515-2) die in aanmerking zouden kunnen komen. Zimerman nam beide werken tweemaal op, eerst met Giulini in vertolkingen die jeugdig, elegant, sprankelend en aristocratisch zijn (DG 415.970-2), veel later nogmaals op een manier waarbij er twee cd’s (DG 459.684-2) voor nodig zijn, dat wil zeggen: traag, met wisselende tempi, erg bezonnen, wijs en rijp. De werken zijn als het ware onder de microscoop gelegd en ontleed. Meer voor gebruik bij bijzondere gelegenheid dan voor alledaagse consumptie. Zodat het tenslotte toch feitelijk de virtuoze, uitdagende, aanstekelijk frisse, als altijd heel temperamentvolle en karakteristieke Argerich (EMI 556.798-2) is die het pleit wint.