BACH: JOHANNES PASSION
Toen Bach zijn Johannes Passion componeerde in 1724 voor uitvoering op Goede Vrijdag bestond volgens de notulen van de Stadtrat van 3 april enige verwarring over de plaats van uitvoering: de nieuwe cantor, Bach, had blijkbaar het besluit van de raad genegeerd om de passie dat jaar in de Nikolakerk (en vervolgens afwisselend daar en in de Thomaskerk) uit te voeren. De gedrukte libretti waren voor de Thomaskerk bestemd. Bach stemde pas toe nadat er op de kooromgang van de Nicolaikerk extra ruimte was geschapen en het klavecimbel was gerepareerd.
In 1725 voerde Bach nogmaals de Johannes Passion uit met een iets gewijzigde inhoud. Op zichzelf merkwaardig voor iemand die in diverse jaarlijkse cantatereeksen telkens met wat nieuws kwam om herhaling te voorkomen. Het feit dat ongeveer de helft van de toevoegingen bestaat uit koraalachtige bijdragen suggereert dat die uitvoering in nauw verband stond met de cyclus koorcantates uit dat jaar.
Rond 1730 werd de Johannes nogmaals uitgevoerd, maar nu met weglating van de twee ingelaste delen uit het evangelie van Mattheus (de scènes over Petrus’ berouw en de bovennatuurlijke gebeurtenissen na Jezus’ dood). Toen Bach nogmaals tot de Johannes Passion aan het eind van de jaren ’30 bereidde hij eindelijk een definitieve handgeschreven versie voor die tal van verfijningen bevat. Maar na zo’n twintigtal bladzijden werd die activiteit onderbroken en pas later door een kopiist voltooid. De in vergelijking met de Matthäus beknoptere vorm is niet het probleem – in tegendeel. Probleem is hooguit dat in tegenstelling tot de geheel op Picander gebaseerde tekst hier sprake is van toegevoegde teksten van onbekende auteurs. Toch is deze passiemuziek heel krachtig. In een aantal aria’s worden persoonlijke reacties gegeven op Jezus’ laatste uren. Op het dilemma van Pilatus bijvoorbeeld, maar de echte hoogtepunten schuilen in de massascènes waarin Bachs contrapuntische schrijfwijze voor het koor de nodige wreedheid en verwarring suggereert.
Waarschijnlijk had de discussie over de verschillende vormen van het werk te maken met het feit dat in 1732 de piëtist Gerber zich had beklaagd dat passiemuzieken te theatraal waren geworden. Dat zou inderdaad de reden kunnen zijn dat zoveel wijzigingen in de tekst waren gemaakt. Waarschijnlijk was de barok tekstdichtkunst in de traditie van Brockes achterhaald. In elk geval bevat de vierde en laatste versie van de passie uit 1749 veranderingen waardoor drie ariateksten zijn ontdaan van hun meer beeldende taal.
Degenen die een passiemuziek van Bach willen horen en die de Matthäus een beetje teveel van het goede vinden, kunnen terecht bij de kortere, intenser en evenzeer treffende Johannes Passion. Deze zustercompositie bestaat dus in wel vier of vijf revisies, waarvan geen enkele definitief is. Meer voer voor musicologen dan voor de gewone muziekliefhebber.
In maart 2001 keerde Jos van Veldhoven tijdens een aantal uitvoeringen met het solistenensemble Figuralis met wisselend succes terug tot een super kleinschalige reconstructie van de oerversie uit 1724. Tegenwoordig wordt doorgaans de versie 1749 aangehouden, ook in de diverse opnamen.
Wie een glimp wil opvangen van de achtereenvolgende compositiestadia bij Bach kan niet beter doen dan de derde opname van Rilling (Hänssler 92.075) te beluisteren. Als een appendix op de derde cd geeft hij namelijk de herzieningen uit 1725 – vijf alternatieve nummers en de gedetailleerde wijzigingen van een stel andere nummers als de enige radicaal afwijkende – die zo kunnen worden ingelast. Dat alles voorzien van (Duits of Engels) commentaar. Maar de essentie is natuurlijk Rillings weergave van de gangbare versie. Deze is niet primair lyrisch doch nadrukkelijk dramatisch en fraai afgewerkt met een puik stel solisten. Hij gebruikt een grotere bezetting dan in de meeste ‘authentieke’ uitvoeringen en – enigszins paradoxaal - ook een traditioneel instrumentarium, maar wel in oude stijl, echter in de moderne hoge stemming.
Temidden der vele andere traditionele vertolkingen is het met name die van Schreier (Philips 422.088-2) welke goede indrukken nalaat. Ook hier een dramatisch intense aanpak met hooguit wat te krachtig aangezette accenten.
Meer keus is er bij de ‘authentieke’ uitgaven. Feitelijk schenkt Gardiner (Archiv 419.324-2) in deze sector het meeste voldoening. Zijn behandeling is uiterst dramatisch en fel, hij belicht voorbeeldig alle emoties en transformeert het werk vrijwel in een religieuze opera. De tempi zijn aan de snelle kant, de ritmen veerkrachtig.
Voor een heel mooie goedkope versie kan men terecht bij Higginbottom (Naxos 9.557296/7) met een weliswaar nogal nadrukkelijke en wat trage lezing.
De glans in de uitvoering van Koopman (Erato 4509-94675-2) wordt aangebracht door het – alweer – dramatisch zingende koor dat in dit werk feitelijk de protagonist van het leed is. In de turbae kan men zich inderdaad een woedende menigte voorstellen, maar de grote koren klinken contrastrijk meditatief, de koralen fris. Suzuki (BIS CD 921/2) zorgt voor een aangename verrassing uit Japen met een heel stijlvolle lezing van de versie 1749. Fraai fel onderstreept hij de relatie tussen tekst en muziek al is het resultaat op de grens van het sentimentaliseren. Een ander nadeel is dat de solisten achter het orkest staan en wat zwak doorkomen.
Ondanks een paar in een ‘live’ opname haast onvermijdelijke tekortkomingen munt de uitvoering van Brüggen (Philips 434.905-2) uit door veel frisheid en spontaniteit. Wie een kleinschaliger aanpak prefereert, kan het beste terecht bij Parrott (Virgin 545.096-2). Maar tenslotte is het toch voornamelijk Gardiner naar wie men steeds met de grootste voldoening terugkeert vanwege de heldere, kernachtige aanpak. Het kooraandeel klinkt heel geschakeerd: tot in het agressieve en haast sinistere. Rolfe Johnson is de ideale evangelist, Argenta een der besten onder de sopranen.
Voorkeuren gaan tenslotte vooral uit naar Gardiner en Suzuki.
Op dvd verdienen de opnamen van Harnoncourt (DG 073-4291) en Suzuki (Euro Arts 2050396) aanbeveling.