Mini Vergelijkingen

BACH: MATTHAUS PASSION

BACH: MATTHäUS PASSION

 


Wel terecht wordt Bachs Matthäus beschouwd als zijn grootste en belangrijkste werk. Geschreven werd het werk in de jaren 1720. Het verhaal is ontleend aan de hoofdstukken 26 en 27 uit het evangelie van Mattheus. Het evangelie wordt in heel expressieve recitatieven voorgedragen door een tenor evangelist. Directe spraak is aan de solisten overgelaten – een bas in de rol van Christus, terwijl de andere “personen” zijn verdeeld over een stel zangers – waarbij het koor in heel geanimeerde contrapuntische muziek de rol van de volksmenigte op zich neemt. Picander voegde tekst toe (voor zowel solisten als koor) om het verhaal urgenter te maken en een persoonlijk element van persoonlijke meditatie toe te voegen. In tegenstelling tot de wat kortere Johannes Passion is de Matthäus inderdaad wat contemplatiever, hoewel de muziek is doordesemd met een gevoel van onafwendbare tragiek. Maar tevens wordt een sterk gemeenschapsgevoel geuit, niet alleen in de koralen.

 

Het heden is morgen reeds van gisteren. Wat vijftig jaar geleden als uiterst vernieuwend gold, blijkt vaak helemaal niet zo nieuw. Een Thomascantor als Ramin (Calig 50859/60) gebruikte in 1941 voor zijn opname van de contemplatieve passiemuziek ook al jongens- in plaats van vrouwenstemmen in de koren. Wel zag hij af van louter mannenstemmen in de soli. Nog heel traditioneel, nu erg ouderwets klinkend, is bijvoorbeeld de opvatting van Klemperer (EMI 763.058-2). Het ensemble is te omvangrijk, de tempi zijn te traag. Maar wat deze opname zo uniek maakt, zijn de grandeur en de plechtigheid die eruit spreken. Ook de solistenbezetting is met Pears, Fischer-Dieskau, Schwarzkopf, Ludwig, Gedda en Berry eersterangs.

 

Harnoncourt sloeg als een der eersten met andere middelen nieuwe wegen in, eerst in 1970 (Teldec 2292-42509-2), daarna met een minder geslaagde versie en tenslotte met nog nieuwere inzichten in 2000 (Teldec 8573-81036-2). Rijk genuanceerd en vol dramatische energie, maar ook zonder enige strengheid krijgt het werk in die nieuwere lezing gestalte. De inbreng van het klein bezette koor en orkest is voorbeeldig, de aria’s zijn scherp geëtst en Prégardien (evangelist) en Goerne (Christus) behoren tot de solistische uitblinkers.

 

Historiserend gezien ging Herreweghe in zijn oudste versie (Harmonia Mundi HMC 90.1155/7) een stap verder door o.a. ook een manlijke alt in te zetten en een prachtig orkestaandeel te leveren. Ook zijn evangelist en Christus zijn uitstekend, maar de koren klinken wat vlak en ongenuanceerd. Leonhardt verrast met een mooi contemplatief en retorische aanpak (Harmonia Mundi RD 77848). Van Veldhoven (Channel Classics CCS 11397) zorgt voor een lichtvoetiger kijk, Brüggen (Philips 454.434-2) weer voor een indringender, welsprekender, alerter en minstens zo levendige realisatie die bovendien heel helder en goed verstaanbaar klinkt.

 

Gardiner (Archiv 427.648-2) toont meer dan de anderen in dit werk een levendig gevoel voor theater; hij ziet af van modieus authentieke effecten. Hij beschikt over het beste koor. Dat koor is juist een zwak punt bij Koopman (Erato 2292-45814-2) die wel weer over uitstekende solisten beschikt en het werk heel gedifferentieerd aanpakt.

 

Voor de extreemste verklanking zorgde onlangs McCreesh (Archiv 474.200-2). Van de qua bezetting maxi Matthäus van Mengelberg (Philips 462.871-2) komt hij tot de voorlopig uiterste minigrenzen met een vocaal ensemble van slechts acht zangers (vier per koor) waaruit ook de solisten zijn gerekruteerd. Ook de instrumentale partijen zijn tot het uiterste gereduceerd: op een verdubbeling van de violen na slechts één stem per partij. Het lijkt wat inconsequent dan wel een groot orgel te gebruiken. Waar we gewend zijn het koor (de koren) de centrale rol in het werk te horen vervullen, is het nu haast dat orgel dat de hoofdrol speelt. Logisch dat in zo’n opzet de evangelist en de Christus ook respectievelijk de tenor- en basaria’s voor hun rekening nemen. Bij de solisten is het overigens mezzo Kozena die de meeste indruk maakt. Verder verrassen soms nogal ongewone tempi. Als bijzonder en gedurfd statement is deze realisatie hoogst interessant. Maar hij is dermate beperkt en ongewoon dat hij zich slecht voor meerdere herhalingen leent en daartoe is normaal gesproken een cd opname toch voorbestemd. Boeiend voor een keer, maar het is toch verstandiger een der mooiste, algemeen gangbare opvattingen te kiezen. Alle facetten die bij uitvoering en opname van dit werk een wezenlijke rol spelen tegen elkaar afwegend lijkt Harnoncourt III de veiligste aanbeveling met Gardiner als fraai alternatief.