BARTÓK: PIANOWERKEN
Net als Rachmaninov en Prokofiev was Bartók een briljante pianist; totdat hij Kodály ontmoette leek hij zelfs voorbestemd voor een loopbaan als concertpianist, maar vanaf dat moment richtte hij zijn aandacht vooral op de etnomusicologie. Zijn pianowerken weerspiegelen een totaal begrip van de mogelijkheden van de moderne vleugel, met name van het percussieve aspect daarvan. Bovendien gebruikte hij graag de grillige ritmen en modaliteiten van de volksmuziek die hij zich eigen had gemaakt. Maar tevens schreef hij heel complexe, gedurfde werken die een heel oorspronkelijk karakter hebben.
Het korte, populaire Allegro barbaro uit 1911 is daar een voorbeeld van: de wervelende ritmen zijn als een samenvatting van elke ruige Oost-Europese dans die ooit te horen was. Maar ook in strenger gestructureerde werken als de Suite uit 1916 en de Sonate uit 1926 zijn telkens weer stuwende ritmen en modale melodieën te horen. Buiten is ook zo’n werk uit 1926, kennelijk ’s componisten ‘pianojaar’. Hoewel dit stuk niet strikt programmatisch is, lijkt het wel duidelijk bedoeld om de rustieke klanken van kwakende kikkers tot gonzende doedelzakken op te roepen. Simpeler van opzet zijn ook de 14 vroege, nog lichtelijk experimentele Bagatellen uit 1908 en de zuiver folkloristische Roemeense volksdansen uit 1915.
Bartók schreef ook een enorme reeks levendige pedagogische pianostukken: vier banden Voor Kinderen (1908, herzien 1945) en de zes banden Mikrokosmos uit 1926/31: 153 stukken met een gestaag grotere moeilijkheidsgraad.
Wat de voorhanden reeks opnamen betreft, zijn er gelukkig nog historische documenten van Bartók zelf beschikbaar: het Allegro barbaro, de tweede Bagatel, de tweede Burlesque, het vijfde Gemakkelijke stuk, het tiende en vierenzestigste deeltje uit Voor kinderen, de Hongaarse volksmelodieën, 13 van de 15 Hongaarse boerenliederen, 2 van de Korte stukken plus een uitgebreide selectie uit Mikrokosmos. Het gaat om opnamen uit 1929, 1939 en 1942 (Hungaroton HCD 12326/31, 6 cd’s en HCD 12334/7, 4 cd’s); het Allegro barbaro, de tweede Bagatel, de derde Burlesque, de beide Gemakkelijke stukken, de Hongaarse volksmelodieën, de twee Korte stukken en de eerste Roemeense dans zijn ook elders verschenen (Pearl GEMMCD 9166).
Tot nu toe ontfermden zich een paar pianisten over Bartóks oeuvre: György Sándor (Sony 68275, 4 cd’s), Zoltán Kocsis (Philips 446.368-2, 4 cd’s plus 462.381, 2 cd’s met Mikrokosmos) en het koppel Jenö Jandó en Balázs Szokolay (Naxos 8.554717/9, 8.550451).
Van dit drietal is Kocsis het volledigst, de best toegeruste en de fraaist opgenomene. Eerder al stelde hij de reeks opnamen “Bartók aan de piano” van Hungaroton samen. Net als de componist zelf accentueert hij niet de ‘moeilijkheid’ en het ‘modernisme’ van deze werken, maar zorgt hij voor een heel geschakeerde en flexibele aanpak. Een ander voordeel is dat zijn opnamen ook afzonderlijk verkrijgbaar zijn op respectievelijk Philips 434.104-2 (Bagatellen, Elegieën, Roemeense volksdansen, Sonatine, Hongaarse volksmelodieën), 442.016-2 (Roemeense dansen, Hongaarse volksliederen uit Csík, Allegro barbaro, Dirges, Suite, Roemeense Kerstliedjes, Etudes, Rondo’s over volksthema’s, eerste pianolessen), 442.146-2 (Voor kinderen) en Philips 446.366-2 (de 3 pianoconcerten).
Andere pianisten die de moeite waard zijn in dit repertoire zijn Deszö Ránki (Teldec 9031-76139-2, 3 cd’s, Warner 0927-40911-2) en Claude Helffer (Harmonia Mundi HMA 190968/9.