Mini Vergelijkingen

BEETHOVEN: DE 5 CELLOSONATES

BEETHOVEN: WERKEN VOOR CELLO EN PIANO

 


De combinatie van cello en piano is na de pogingen die onder andere Bach rond 1720 ondernam met de drie sonates voor viola da gamba en klavecimbel BWV 1027/9 de eerste waardevolle voor deze combinatie. Beethoven schreef slechts vijf cellosonates in vergelijking met het tiental dat hij voor viool componeerde, maar met de drie variatiewerken omspannen ze een veel groter tijdsbereik van zijn jeugd tot in zijn late periode. Geen wonder dat er talloze opnamen van deze stukken bestaan.

 

Behalve uit een vijftal sonates bestaat zijn bijdrage aan het genre uit een drietal variatiewerken: de 12 variaties over ‘Ein Mädchen oder Weibchen’ en het zevental over ‘Bei Männern, welche Liebe fühlen’ uit Mozarts Die Zauberflöte, de 12 variaties over ‘See the conqu’ring hero comes’ uit Händels Judas Maccabäus. Maar onbetwist hoogtepunt is  de derde sonate op. 69. Er is zelfs nog een extra cellosonate in Es op. 64 uit 1807, maar dat betreft een arrangement van het prille strijktrio op. 3. En dan is er nog de zetting voor cello en piano uit 1802 van de hoornsonate in F op. 17.

 

De discografie van deze muziek begon uiteraard ooit met Casals, die voor het eerst de sonates met Horszowski opnam in 1939 (EMI 565.185-2, goedkoop heruitgegeven als Naxos 8.1101949/50. Later, in 1953 Prades, nam hij het geheel nogmaals op met Serkin (Sony 58985). In 1948 leverden Fournier en Schnabel hun bijdrage (EMI 569.708-2), in 1954 gevolgd door Piatigorsky en Solomon (Testament SBT 2158). Ook Fournier nam deze werken nogmaals op in 1959 met Gulda in 1959 (DG 437.352-2) en daarna nogmaals in 1965 met Kempff (DG 453.013-2). Het gaat hier overigens steeds om twee cd’s. De aanpak van de cellist is vrij licht dankzij zijn Franse afkomst.

 

In de traditionele en legendarische kijk op Beethoven wordt deze gezien als een opvliegende temperamentvolle beeldenstormer en als zodanig beschouwden de heel spontane en kwieke Maisky en Argerich (DG 439.934-2) hem in 1990, maar nog meer uitgesproken waren Rostropovitch en Richter in 1964 (Philips 464.677-2, dvd-v: EMI 492.848-9), gelukkig ook met een zwart wit beeldopname vanuit de Usher Hall in Edinburgh. Jammer dat ze niet ook de variatiewerken vastlegden, die zijn echter aangevuld door Gendron en Françaix (Philips 442.565-2).

 

Voor een gematigder aanpak zorgden onder andere ook nog de intense, maar wat ruwe Du Pré en Barenboim (EMI 573.332-2) in 1970, de gevoelig/spontane Harrell en Ashkenazy (Decca 466.733-2) in 1984 en de verfijnde maar wat uit balans geraakte Ma plus Ax (Sony 42446 of 89870) in 1982/86.

 

Heel wat geciviliseerder met de nadruk op de cantabile kwaliteiten is de uitvoering door Heinrich Schiff en Fellner (Philips 462.601-2) uit 1998. De andere (geen familie) András Schiff fungeert ook heel zangerig als begeleider van Perényi (ECM 472.401-2). En dan zijn daar de voorlopig nieuwste opnamen van vader en zoon Brendel (Philips 475.379-2). Die familieband hoeft natuurlijk niet voor een optimale eenheid te zorgen, doch hier is dat wel het geval. Ook opnametechnisch is alles keurig in orde. Wanneer het gaat om een heel welsprekende, energieke, muzikanteske en warmbloedige reeks vertolkingen waarin zowel onstuimigheid als dichterlijkheid fraai tot gelding komen, is dit een van de mooiste versies.

 

Wie voor een onstuimiger, assertiever, temperamentvoller, veelzijdiger, opgelegd virtuozer en jeugdiger, veelal ook sneller, maar soms ook wat gewilde en overdreven accentrijke aanpak open staat, moet de interpretaties van Wispelwey en Lazić eens beluisteren. Zoals zij deze werken aanpakken, boeten die niets aan grandeur en emotionele diepte in. Terecht gaat Wispelwey zuinig en selectief om met vibrato en vindt hij haast intuïtief de juiste streek voor elke nuance. Zijn forse frasering van het eerste allegro uit de sonate in g op. 5/2 en de manier waarop hij de frasen laat ademen aan het begin van het langzame deel van de sonate in D op. 102/2 zijn hiervan twee willekeurig gekozen voorbeelden. Het lukt Dejan Lazić met zijn mooi klinkende Steinway gelukkig om ook de sonoriteitsreserves geheel uit te buiten.

 

Een mooie goedkope uitgave is die van Kliegel en Tichman (Naxos 8.555785/6/7, ditmaal wel 3 cd’s!).

 

Wie twijfelt over de merites van de authentieke uitvoeringswijze, toegepast op deze werken – wat in dit geval vooral neerkomt op de juiste keus van een fortepiano – moet het duo Wispelwey/Komen zeker eens proberen. Jaren gelden nam Wispelwey namelijk al op voortreffelijke wijze de vijf sonates met Paul Komen (Channel Classics CCS 3592) en variatiewerken plus die afleiding van de hoornsonate op met fortepianiste Lois Shapiro (Channel Classics CCS 6494). Ze tonen aan dat de expressie en het hele zeggingsbereik van deze muziek weinig of niet aan effect inboeten. In elk geval overtuigen ze meer dan anderen die vergelijkbare pogingen ondernamen, zoals Bijlsma en Van Immerseel (volledig op Sony 60761).

 

Verder komen op enige afstand Watkin en Moody (alleen nrs. 2, 3 en 5 op Chandos CHAN 0561) en Suzuki en Kojima (alleen nrs. 1 en 2 op Harmonia Mundi 05472-77519-2) in aanmerking.

 

Om wat duidelijkheid te scheppen in deze veelheid van sonate-opnamen mèt en zònder variatiewerken is het wellicht nuttig als samenvatting het volgende advies te geven. Voor de complete werken voor cello en piano doen tenminste Rostropovitch/Richter en Gendron/Françaix (Philips) hors concours mee. Op de hielen gevolgd door de een stuk mooier klinkende andere Philipsopname van Brendel sr. en jr. en op wat meer afstand door Perényi/Schiff (ECM), Schiff/Fellner (Philips) en Wispelwey/Lazić (Channel Classics). Voor louter de 5 cellosonates is die andere Philipsopname van Rostropovitch en Richter nog steeds de gouden standaard.