Mini Vergelijkingen

BEETHOVEN: DE 5 PIANOCONCERTEN

BEETHOVEN: DE 5 PIANOCONCERTEN

 

In de ‘lange’ discografieën is al afzonderlijk aandacht besteed aan alle opnamen van het vijfde Pianoconcert. Voor velen is het handig en logisch ze alle vijf ineens te kopen. Daarom dit extra overzichtje.

Beethovens eerste concert werd geschreven voor de piano en ontstond in 1795, zijn laatste was opnieuw voor de piano en werd in 1809 geschreven. Daartussen componeerde hij er nog drie (plus een vioolconcert en een tripelconcert).

Met zijn vijf pianoconcerten doorbrak Beethoven voor het eerst de overgeleverde formules van de achttiende eeuw zoals die tot en met Haydn en Mozart en vogue waren. Tot Beethovens kleine revolutie herhaalde of ontwikkelde de piano in de solistenrol een beginthema dat door het orkest werd gespeeld en introduceerde een enkele keer eigen materiaal. Beethoven zag het dramatische potentieel van deze formule en verstrekte de protagonisten materiaal dat ze betrekkelijk onafhankelijk van elkaar konden spelen terwijl gezamenlijk een gemeenschappelijk doel werd nagestreefd. Het gevolg was dat het concert ophield een reeks vriendelijke uitwisselingen van moois tussen solist en orkest te zijn en – met name in de latere drie concerten – de belichaming werd van het romantische conflict – een individuele stem tegenover vele andere.

Vrijwel iedere zichzelf respecterende pianist heeft een integrale opname van dit nobele vijftal gemaakt, sommigen kwamen zelfs met twee (Kempff, Backhaus en Pollini), drie (Arrau) of zelfs vier (Brendel) opeenvolgende versies. Zo’n vijftig jaar geleden maakte Kempff eerst in 1953 met Van Kempen een voor die tijd maatgevende opname (DG 435.744-2) – het is nog steeds een collector’s item - die hij later  in stereo met Leitner herhaalde (DG 427.237-2 uit 1961). Lichtvoetig, vol frisse verbeelding en met het nodige élan vital en romantische verbeelding zette de oude rot deze werken overtuigend neer en nog steeds overtuigt zijn aanpak. Backhaus was in zijn tweede versie met Schmidt-Isserstedt (Decca 433.891-2 uit 1958) veel nuchterder, meer aardgebonden. Aan het eind van zijn leven verzamelde hij nog eens al zijn ervaring en levenswijsheid in een heel persoonlijk, hier en daar wat traag statement.

Van de drie versies van Arrau was die met Galliera uit de jaren vijftig op Engelse Columbia de meest vitale, een latere opname met Haitink (Philips) tamelijk gemaniëreerd en de laatste, enige nog verkrijgbare best mooi, tenminste bij vlagen. Als een gerijpte, oude, rode port klinkt die laatste enigszins diffuse visie van Arrau met Davis (Philips 422.149-2).

Brendel waagde zich in zijn begintijd in Wenen ook eind jaren vijftig met verschillende dirigenten en met wisselend succes voor het eerst aan het vijftal (Vox 33502). Van zijn vier latere uitgaven, eerst met Haitink in Londen (Philips 422.937-2), daarna met Levine in Chicago (Philips 456.045-2) en tenslotte weer in Wenen met Rattle (Philips 462.781-2). Relatief slaagden de uitgaven met Haitink en Rattle het beste. Niet iedereen is enthousiast over Brendels intellectuele benadering met soms irritante maniertjes die bij herhaling steeds meer kunnen gaan storen, maar als men voor hem kiest, dan de nieuwste uitgaaf met Rattle.

Veel eerder al, in 1967, frappeerden de 25-jarige Barenboim met de 82-jarige Klemperer (EMI 763.360-2) met een heel geïnspireerde en ondanks alle verschillen in persoonlijkheid heel homogene reeks waarin de dirigent wat domineert met imposante, magistrale begeleidingen. Maar aan vitaliteit en brille geen gebrek. Natuurlijk verschenen ook andere, best memorabele cyclussen, zoals die van Fleisher en Szell (Sony 48397), Gulda en Stein (Decca 466.427-2), Gould en Golschmann/Bernstein/Stokowski (Sony 52632), Larrocha en Chailly (Decca 448.982-2), Lupu en Mehta (Decca 448.000-2), Schiff en Haitink (Teldec 0630-13159) en Zimerman en Bernstein (DG 435.467-2)

Maurizio Pollini (DG 439.770-2) maakte ook twee opnamen, waarbij deze ‘live’ uit Berlijn met Abbado een overtuigender partnerschap laat horen dan de eerste, niet meer verkrijgbare met Böhm uit Wenen waarbij hoorbaar sprake was van incomptabilité d’humeurs. Er is op die nieuwere uitgaaf ook best wat aan te merken, zoals de te prominent opgenomen vleugel, maar Pollini’s spel is zo kristalhelder en exact dat het toch een genoegen is ernaar te luisteren.

Maar voor de mooiste uitvoeringen die het beste tegen eindeloze herhaling bestand zijn moeten we toch terecht bij de over de hele linie heel consistente, stijlvolle, muzikanteske Perahia en Haitink (Sony 44575) en bij de onvermoede (want meestal in eigentijdse muziek uitblinkende) Aimard. Valt er over deze werken nog wat nieuws, wat bijzonders te zeggen zonder dat de uitvoerenden in gewilde, excentrieke, eigenzinnige grillen vervallen? Wis en waarachtig wel. Solist en dirigent zorgen voor een ervaring boordevol onverschrokkenheid en karakter en maken de cyclus tot een heel stimulerende belevenis. Harnoncourt met zijn bekende voorkeur voor ‘sprekende’ muziek volgt hier een van zijn uitgangspunten om muziek niet als vertrouwde kost om als weldadig klankbad te ondergaan, maar liever om opnieuw de oren te spitsen, te verrassen, zelfs angst aan te jagen moet klinken. Het recreatieve proces speelt zowel bij hem als bij zijn solist een dominante rol. Natuurlijk is ook rekening gehouden met de integratie van nieuwere musicologische verworvenheden. Wat Aimard mogelijk aan persoonlijkheid mist in zijn pianospel wordt mooi gecompenseerd door zijn frisse, uitdagende, erfelijk onbelaste aanpak. Het resultaat is heel verrassend in positieve zin. En het Chamber orchestra of Europe is vertrouwd met Harnoncourts stijl en zet voort wat het al in de 9 symfonieën van Beethoven (Teldec 2292-46452-2) al zo mooi demonstreerde.

Vermeldenswaard tenslotte zijn nog de historiserende verklankingen op fortepiano, vooral die van Levin en Gardiner (Archiv 459.62-2) en in iets mindere mate die van Van Immerseel met Weil (Sony 68250), maar in het grote veld zijn deze van weinig betekenis.

Kort resumerend: voor het complete vijftal concerten is men feitelijk het beste af met de verrassende Aimard en de (op het hoogste niveau) traditioneler Perahia. Maar beluister ook – al is het maar incidenteel – Kempff, Barenboim, Pollini en Arrau.