BEETHOVEN: SYMFONIE NR. 4
Hoe verbluffend de naadloze overgang van een langzaam in een snel tempo kan verlopen, heeft Beethoven in het eerste deel van zijn Vierde symfonie aangetoond. Ooit door Schumann omschreven als “een slank Grieks meisje tussen twee reuzen” kan het werk gelden als eerste neoklassieke symfonie, een herbezinning op het moois dat Haydn in zijn laatste jaren in Londen in kaart had gebracht. Met name de overeenkomsten met diens Symfonie no. 102 zijn talrijk. Dit blijkt bijvoorbeeld heel duidelijk uit de “authentieke” weergave van Gardiner (Archiv 447.050-2) maar ook met de beperkter moderne middelen ontstane, als altijd wat provocerend levendige versie van Harnoncourt (Teldec 9031-75714-2).
Van Carlos Kleiber (Orfeo C 100841) stamt het terecht bejubelde nonplusultra van een congeniale uitvoering. Zelf zei de dirigent hierover: “Für jene, die auf Lebendigkeit hören können, haben wir hier Sachen drin, die spielt kein Orchester so lustvoll und frech oder beseelt und erfreuend wie dieses Bayerisches Staatsorchester an jenem Tag”. En zo is het maar net!
Wie van Beethovens Vierde een traditioneel, ouderwetse apollinische versie wenst, is heel goed af met Walter (Sony 64462), wie het werk daarentegen uit graniet gehouwen voorstaat, kan goed terecht bij Klemperer (EMI 566.795-2). In de authentieke sfeer is ook Norrington (Virgin 561.376-2) de moeite waard. Verder moeten – hoe verschillend ook – Szell (Sony 48158), Toscanini (RCA GD 60254), Monteux (Decca 443.479-2) en Wand (RCA 74321-20282-2) met ere worden genoemd.