Mini Vergelijkingen

BEETHOVEN: TRIPELCONCERT

BEETHOVEN: TRIPELCONCERT


 
Beethovens Tripelconcert kan worden beschouwd als een soort eerbetoon aan de succesvolle 18e eeuwse traditie van de Concertante symfonie met zijn hech in het ensemble geïntegreerde solisten. Niet een afzonderlijke pianist, violist of cellist concerteert hier met het orkest, maar alle drie doen ze het als pianotrio. Daardoor bestaat het spanningsveld – een met en tegen elkaar tussen solo, nee soli enerzijds en tutti anderzijds – ook tussen de soli onderling. Een constellatie sui generis.

 

Lang leek dit tripelconcert veroordeeld te zijn tot een marginaal bestaan als lelijk eendje naast het vioolconcert en de vijf pianoconcerten. Tot voor kort werd het beschouwd als een van Beethovens luchtiger en zwakker werken. In het stuk ontbreekt het inderdaad aan de dramatische impact van het vioolconcert en de latere pianoconcerten. Het werk ontstond ten tijde van de Eroica en komt chronologisch tussen het 3e en 4e pianoconcert in. Los nog van het feit dat voor het werk drie heel goede solisten nodig zijn die zowel als klein ensemble als met orkest willen en kunnen samenspelen, bevat het uitgebreide eerste deel minder memorabele melodieën dan die andere concerten. Het betrekkelijke gemak van de pianopartij is terug te voeren op de praktische overweging dat Beethoven deze schreef voor een ‘amateur’ pianist: aartshertog Rudolf verzorgde de première, terzijde gestaan door twee professionals, Seidler (viool) en Kraft (cello).

 

Er schuilt een merkwaardige, elegische sfeer in het begin van het werk en de introductie van het sombere hoofdthema veroorzaakt een gevoel van spijt dat Beethoven geen concert voor dat instrument afzonderlijk schreef. Verder duurt dat eerste deel wat lang voor zijn inhoud; het tweede, opnieuw somber van aard, vormt een fraaie inleiding op de bravura finale, een energieke polonaise, waarop men meteen zou willen meedansen.

 

Ondanks de beperkingen kan een goede verklanking van dit concert heel overtuigend zijn. De toch verrassend lange lijst opnamen van het werk overziend, is deze in drie categorieën te splitsen. Allereerst zijn daar de beroemde, bestaande echte trio’s met orkest. In deze groep schittert vooral het Beaux Arts trio met het Gewandhausorkest onder Kurt Masur (Philips 438.005-2). Verder hebben we de opvallend begaafde jongeren die een ad hoc gelegenheidstrio vormen. Hier valt veel plezier te beleven aan Anne Sophie Mutter, Yo-Yo Ma en Mark Zeltser met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan (DG 415.276-2) en de op wat kleinschaliger, maar alerter en levendiger, spontaner, in expressief opzicht redelijk vrije manier agerende groepje van Pierre-Laurent Aimard, Thomas Zehetmair, Clemens Hagen en het als steeds alert en fel reagerende Chamber orchestra of Europe o.l.v. Nikolaus Harnoncourt (Warner 2564-60602-2). Jong van geest zijn ook de rond de spontaan, als altijd bijzonder en uiterst levendig optredende Martha Argerich, in dit geval violist Renaud Capuçon en de zich nu eens nadrukkelijk op de voorgrond spelende cellist Mischa Maisky met het omroeporkest uut Italiaans Zwitserland onder de ex pianist Alexander Rabinovitch: heel spontaan, met vrij kamermuzikale inslag en een enorme verve in de finale (EMI 557.773-2).

 

Natuurlijk zijn er verschillen in opnamekwaliteit. Bij Warner zijn de solisten hechter geïntegreerd in het orkest, bij EMI zijn ze solistischer behandeld met als gevolg dat op Warner het orkestrale aandeel beter uit de verf komt, maar dat op EMI de subtiliteiten van de solisten beter zijn te volgen.

 

En dan zijn daar de gerijpte, beroemde solisten eveneens in een gelegenheidstrio: voorop de familie Chung (Kyung Wha, Myung Wha en Myung Whun) met het Philharmonia orkest o.l.v. Myung Whun Chung (DG 453.488-2), gevolgd door Itzhak Perlman, Yo-Yo Ma en Daniel Barenboim met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Daniel Barenboim (EMI 555.516-2) en last but not least de waarlijk grote sterrencombinatie van David Oistrakh, Mstislav Rostropovitch en Sviatoslav Richter met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan (EMI 566.902-2).

 

Wie hebben de voorkeur? Moeilijke keuze ditmaal. Laatstgenoemde versie voor een grootschalig gepolijst symfonische aanpak, maar verder toch liever die van  Aimard/Zehetmayr/Hagen/Harnoncourt, de Chungs en Argerich & Co.….. Moeilijke keuze!