Mini Vergelijkingen

BERLIOZ: HAROLD EN ITALIE

BERLIOZ: HAROLD EN ITALIE

Deze in 1834 voor Paganini gecomponeerde en door hem geweigerde compositie over een reeks superromantische taferelen in de Abruzzen, vrij naar Byrons Childe Harold’s pilgrimage, verwijst op gedeeltelijk concertante manier met de altviool naar de geëxalteerde esthetica van de hypertrofie en het programmatische in het oeuvre van de historisch bezien eerste virtuoos van de instrumentale kleuring. Die weigering van Paganini, iemand die altijd zelf wilde schitteren en die hier ‘slechts’ de bescheiden stem van Childe Harold mocht vertolken, is wel begrijpelijk omdat Berlioz tenslotte op de proppen kwam met een vijfdelige symfonie waarin slechts een obbligato rol voor de altviool was weggelegd. Feitelijk gaat het om vijf tableaux uit het verhaal. De première van het werk in november 1834 in Parijs was een succes, maar omdat de altviool helaas zo wordt verwaarloosd als solo instrument krijgen we het werk maar sporadisch ‘live’ te horen. Des te beter dat er een aantal mooie opnamen van bestaat.

 

Opgelegd dramatisch is de visie van Leonard Bernstein met Donald McInnes (EMI 573.338-2); ook de langzamerhand historische opname uit 1944 van William Primrose en Serge Koussevitzky (Biddulph WHL 028, Dutton CDEA 5013) is het aanhoren waard vanwege de getoonde intensiteit.

 

In zijn opname met Nobuko Imai onderstreept Colin Davis (Philips 416.431-2, 442.290-2) zijn grote expertise als Berliozvertolker. Hij kiest voor een duidelijk symfonische aanpak. Dramatiek en zelfbeschouwing zijn in volmaakte harmonie gebracht. De orkestpartijen worden heel poëtisch en suggestief tot uiting gebracht en de solo alt van Imai is evenwichtig en sonoor in het geheel geïntegreerd en staat nooit op de voorgrond.

 

Medio februari 2003 gaf Davis opnieuw met het Londens symfonie orkest weer een ‘live’ vertolking in het Barbican Centre van dit werk, nu met Tabea Zimmermann als soliste. Deze in eigen beheer door het LSO uitgegeven productie (LSO 0040) is de derde opname die Davis – gerenommeerd Berliozspecialist tenslotte – van dit werk maakte: in 1962 verscheen zijn eerste versie, toen met Menuhin als solist. Met de jaren is Davis’ Berlioz sneller, straffer, pittiger, minder volbloedig en verdroomd geworden en Zimmermann is een gedroomde vertolkster van de solopartijen, zo fijnzinnig, beschikkend over zo’n prachtig dynamisch scala.

 

Maar een mogelijk nog dichtere benadering van wat Berlioz voor ogen en oren stond, wordt geleverd door Gérard Caussé en John Eliot Gardiner (Philips 446.676-2) die het caleidoscopische karakter, de wisselende stemmingen en de vaak frappante kleuren het fraaist realiseren. De keus gaat dus feitelijk tussen Davis III en Gardiner.