BERLIOZ: L’ENFANCE DU CHRIST
Berlioz droeg twee grootschalige religieuze werken aan het koorrepertoire bij: de Grande messe des morts (1837) en L’enfance du Christ (1850/4). Het zijn met name in stilistisch opzicht merkwaardig tegengestelde werken: de mis is een hyperbolisch massieve affaire, L’enfant daarentegen een mildvriendelijke reeks muzikale tableaus. Laatstgenoemd werk is dermate archaïsch van karakter dat het haast onbegrijpelijk is dat het door de componist van die grootse mis is geschreven. Zelf een nadrukkelijke agnost stelt Berlioz de geschiedenis van de jonge Christus voor als een legendarisch verhaal en niet als een religieus verheffend relaas. Het werk bevat drie delen. Het eerste richt zich op Christus’ geboorte en de problemen van koning Herodes; het tweede is een pastoraal tussenspel waarin de heilige familie naar Egypte vlucht, een tafereel dat de rustigste muziek bevat die de componist waarschijnlijk ooit schreef. En het derde deel schildert de gastvrijheid die het gezin in Egypte ervaart, echt een brok grootse klankschildering dat echter met een heel sereen koor eindigt. Het werk kan gelden als Berlioz’ Kerstoratorium
Het heeft nooit aan mooie opnamen van deze compositie ontbroken sinds in 1961 op Oiseau Lyre de eerste vertolking van Colin Davis verscheen (Decca 443.461-2, 2 cd’s) met Peter Pears als verteller en Elsie Morison en John Cameron als Maria en Jozef; Joseph Rouleau droegen toen een imposante Ismaëliet bij. De latere versie van Davis (Philips 416.949-2, 2 cd’s) is mooier van klank (getuige bijvoorbeeld de mysterieus klinkende nachtelijke mars in deel I), maar ondanks de inbreng van Janet Baker en Thomas Allen blijft de set in vocaal opzicht wat achter bij de eerdere.
Matthew Best trekt het werk bijna in de operasfeer en hij werkt met een qua Franse uitspraak niet ideaal team bestaande uit de als zodanig vocaal en dramatisch goed overtuigende Jean Rigby (Maria), John Aler (verteller), Gerald Finley (Jozef), Alastair Miles (Herodes), Gwynne Howell met het koor van de St. Pauls kathedraal en de Corydon singers en –orkest (Hyperion CDA 66991/2, 2 cd’s).
Een lichtvoetige aanpak in vrij snelle tempi vormen het kenmerk van veel van John Eliot Gardiners vertolkingen, ook hier. Zijn opname (Erato 3984-25595-2, 2 cd’s) die in de akoestisch fraaie Sainte-Madeleine kerk in Pérouges werd gemaakt, heeft de mogelijk beste Maria van al: Anne Sofie von Otter. Ook de rest van de uit Anthony Rolfe Johnson, José van Dam, Gilles Cachemaille en Jules Bastin bestaande bezetting is een waarborg voor een heel Franse, hoogwaardige realisatie.
Overtuigender is Philip Herreweghe met Véronique Gens, Paul Agnew, Laurent Naouri, Olivier Lallouette, Frédérique Caton en de Chapelle royale plus het Collegium vocale Gent en het Orchestre des Champs Elysées (Harmonia Mundi HMC 901.632-2, 2 cd’s) die tracht met oude(re) instrumenten de juiste sfeer te scheppen, wat verrassend goed lukt. Op Paul Agnew als verteller na, zijn alle solisten Fransen en deze combinatie met de nadrukkelijk pittige sonoriteit van de oude instrumenten (met name van de blazers) verlenen de interpretatie een heel rijk, bijzonder en individueel karakter dat Herreweghe subtiel invult.
Opnametechnisch het mooist geslaagd is de opname van Dutoit (Decca 458.915-2, 2 cd’s): warm van karakter, vrij dwingend ook en in tempi die aan de vlotte kant zijn biedt de dirigent het stuk in optima forma. Ook de solisten zijn geweldig, vooral Susan Graham die als Maria diepe indruk maakt en François le Roux onderscheidt zich heel positief als verteller. Heel mooie, idiomatische koorzang ook.
Troostrijke gedachte tot slot: een miskoop kan men bij dit werk haast niet doen, zelfs de goedkope opname van Jean-Claude Casadesus (Naxos 8.553650/1, 2 cd’s) heeft zijn mérites. Maar om de eer van ‘de mooiste’ strijden Herreweghe en Dutoit.