BERLIOZ: REQUIEM
“Degene die deze muziek hoort, dient te sidderen.” Volgens een overgeleverde uitspraak van de componist van de Grande messe des morts zelf. Inderdaad schreef hij de waarschijnlijk monumentaalste dodenmis en tevens in zijn soort het werk dat het verst afstaat van de gangbare liturgie ooit. Het werk is ook meer voor de concertzaal dan voor de kerk bestemd, maar hoe dan ook hoogst origineel. Niet zo verwonderlijk, want net als Verdi met zijn veel later geschreven Requiem onderhield Berlioz banden met enigerlei kerk.
Net als de Symphonie funèbre et triomphale werd het Requiem geschreven in 1837 in opdracht van de minister van binnenlandse zaken als ceremoniële muziek voor de herdenking van en ter meerdere gloire van Franse gevallenen. Het werk is vooral fameus voor het apocalyptische ogenblik waarop nadat de spanning al geleidelijk is opgevoerd vier kopergroepen “aan de imaginaire hoeken van de ronde aarde” heel theatraal inzetten in het Tuba mirum om de Dag des oordeels aan te kondigen. Een ruimtelijk effect waar al heel wat producers en opnametechnici mee worstelden (en dat wacht op een goede meerkanaals sacd oplossing; net als in Beethovens Missa solemnis zijn hier trouwens de dynamische contrasten heel extreem). Een andere merkwaardigheid is dat het werk vrijwel geheel voor koor en orkest heeft geschreven en dat de enige solist, een tenor, slechts een korte bijdrage levert. Gelukkig is er ook een rustpunt in de vorm van het Quaerens me dat onbegeleid wordt gezongen. Heine was zo onder de indruk van dit werk dat hij Berlioz “een kolossale nachtegaal, een nachtegaal met de proporties van een adelaar” noemde.
Previn (EMI 569.512-2), Dutoit (Decca 458.921-2), Davis (Philips 416.283-2) en Levine (DG 429.724-2) leverden de best geslaagde interpretaties van dit monsterwerk. In deze volgorde van voorkeur.