BRAHMS: ALTRHAPSODIE
De Rhapsodie für Altsolo, Männerchor und Orchester opus 53 – om de Altrhapsodie zijn volledige naam te geven – werd door Brahms in een vlaag van uiterste wanhoop geschreven. Brahms’ liefdevolle gevoelens voor Clara waren minder intens geworden na de dood van haar man en hij had zijn affecties intussen gericht op haar dochter Julie. Weer een van Brahms volkomen futiele verliefdheden. Julie die zich helemaal niet bewust was van Brahms’ gevoelens en ware motieven, beschouwde hem slechts als een weldoende oom en ze trouwde in 1869 met de ware echtgenoot van haar keus, niet beseffend wat ze bij Brahms aanrichtte.
Als huwelijksgeschenk bood Brahms haar de Rhapsodie aan, de toonzetting van Goethe’s gedicht Harzreise im Winter. Hierbij gaat het om een frappant voorbeeld van Brahms’ gave voor zelfmedelijden, iets wat Clara Schumann wèl en Julie niet doorhad. De sfeer van het gemiddeld bijna een kwartier durende werk is allerminst in harmonie met een vrolijk huwelijk, maar de wanhopige somberheid van het begin maakt dra plaats voor berusting en op het moment dat het mannenkoor zich bij de soliste voegt, is de luisteraar getuige van een van de meest hartverwarmende momenten in Brahms’ oeuvre.
In ‘de goede oude tijd’ (jaren vijftig vorige eeuw) waren er van dit werk twee vertolkingen op lp die ‘hitgevoelig’ waren: die van Kathleen Ferrier en die van Aafje Heynis. Beide zijn gelukkig in allerlei gerecyclede vormen en samenstellingen nog in omloop. Wie zich niet aan de ‘complete Ferrier’ wil wagen, is het beste af met haar onverwacht najaar 2002 verschenen opname (APR APR 5579, mono) met de uitvoering die ze in 1949 met het Oslo filharmonisch orkest onder Erik Tuxen gaf. Bekender is de in velerlei vorm uitgebrachte opname uit 1947 met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Clemens Krauss, bij voorkeur de enkelvoudige cd (Decca 433.477-2, mono) met verder liederen van Brahms en Mahler. Ferriers ietwat klaaglijke altstem wekt een diep gevoel van desolaatheid, aan het slot overgaand in opbloeiende vreugde. De Noorse versie bezit een wat sneller basistempo en Ferrier klinkt daar vitaler. Overigens is er van Ferrier ook nog een Deense radio-opname uit 1949 met het omroeporkest o.l.v. Fritz Busch (Danacord DACOCD 301).
Aafje Heynis met haar nog warmere, diepere alt en het Concertgebouworkest onder Eduard van Beinum (Philips 462.084-2) gaven het werk in 1958 nog meer een meer religioso karakter. De beroemdste andere Nederlandse alt, Jard van Nes vermag in haar opname uit 1989 met het San Francisco symfonie orkest onder Herbert Blomstedt (Decca 430.281-2) met haar warm en ontroerend klinkende stem toch minder te imponeren; haar latere opname met Bernard Haitink en het Boston symfonie orkest uit 1993 was alleen onvoordelig in de vorm van een album met 4 cd’s (Philips 456.030-2) verkrijgbaar, een album dat niet meer leverbaar is. Ook Marilyn Horne met het Atlanta symfonie orkest onder Robert Shaw (Telarc CD 80176) blijft interpretatief wat achter. Brigitte Fassbänder leverde daarentegen een bewonderenswaardig nobele, kernachtige vertolking bij een sympathiek begeleidende Giuseppe Sinopoli bij het Tsjechisch filharmonisch orkest (DG 435.066-2). Ook zeker het aanhoren waard zijn Marjana Lipovsek met het Berlijns filharmonisch orkest onder Claudio Abbado (DG 435.791-2) en Janet Baker met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Adrian Boult (EMI 575.069-2).
Maar feitelijk de nog steeds mooiste versie hebben we echter te danken aan Christa Ludwig met het Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer (EMI 567.029-2), een opname uit 1962. Bij Ludwig imponeert behalve de unieke, prachtige stem en de licht geserreerde aanpak vooral de voorname expressie en de ingetogen begeleiding door Klemperer is niet minder treffend.