BRAHMS: KLARINETKWINTET
Het profiel dat Brahms aan de klarinet verleende, betekende een nieuwe stap vooruit in de evolutie van het repertoire voor dat instrument. Zeker in de beide klarinetsonates. Zoals heel wat van zijn vioolcomposities waren geschreven met Joseph Joachim in gedachten, werden zijn vier werken met een hofdrol voor de klarinet een specifieke inspiratiebron. Brahms had Richard Mühlfeld (die ook Mendelssohn al had geïnspireerd) ontmoet toen deze als eerste klarinettist werkzaam was in het hoforkest van de hertog van van Saxen-Meiningen bij de uitvoering van zijn Vierde symfonie in 1885. Toch duurde het nog zes jaar voordat Brahms zijn Klarinettrio in a op. 114 en zijn Klarinetkwintet in b op. 115 componeerde.
Voor klarinettist Karl Leister die liefst zes opnamen maakte van het Kwintet (de laatste met het Brandis kwartet op Nimbus NI 5515) en die het stuk voor de eerste keer dertig jaar eerder vastlegde met het Amadeus kwartet (DG 437.646-2) “vormt de combinatie van een klarinet met een strijkkwartet de prachtigste eenheid tussen een blaas- en strijkinstrumenten ooit” en is Brahms’ uitvoerige bijdrage aan het genre minstens zo belangrijk als die van Mozart. “Hij wist precies hoe hij voor het instrument moest schrijven en deed dat op voortreffelijke, prachtige manier. Van de hoge G tot de lage E benutte hij bijna vier octaven. Alleen Ludwig Spohr die tot de hoge C ging, kwam verder in het gebruik van die vier octaven. Soms gebruikte hij slechts een schaduw van de klarinet die dan niet als zichzelf klinkt; soms lijkt hij op de tweede viool, soms op de cello of de altviool. En soms weet je niet naar welk instrument je luistert omdat alles zo prachtig samenvalt.
Zich bewust van wat er destijds aan geweldige klarinettisten voorhanden was, maakte van het kwintet een bewerking met een altviool in plaats van de klarinet.
Het gaat al met al om een tamelijk herfstig werk uit 1891. Wat zijn de kenmerken? Een heel persoonlijke compositietechniek, alle delen die door een variabele, maar thematische basisgedachte zijn verbonden, een streven naar veelkleurigheid – dat alles viert hier hoogtij. De omgeving waarin het werk ontstond, tijdens een zomerverblijf in de Alpen in Bad Ischl zal er zeker ook aan hebben bijgedragen dat Brahms eindelijk rust en vredigheid had gevonden.
Er zullen maar weinigen zijn die zich niet geheel gewonnen geven voor dit werk na het begin van het stuk met een hoofdthema vol tere, treffende melancholie. Maar het blijft bijzonder om waar te nemen welk enorm expressiebereik Brahms het instrument weet te ontlokken en hoezeer hij dus van de mogelijkheden van de klarinet op de hoogte moet zijn geweest. Zo’n compleet beeld is een zeldzaamheid.
Selecterend onder de vele mooie opnamen van dit werk, komen de lezingen van Richard Stoltzman en het Tokio kwartet (RCA 09026-68033-2), Charles Neidlich en het Juilliard kwartet (Sony SK 66285), David Shifrin en het Emerson kwartet (DG 459.641-2) en tweemaal – inderdaad - Karl Leister met het Leipzig kwartet (MDG 307.079-2) en de Berlijnse Solisten (Warner Apex 0927-44350-2) plus Thea King met het Gabrieli kwartet (Hyperion CDA 66107) in de eindronde. Het is dit tweetal laatstgenoemden dat tenslotte de voorkeur krijgt.