BRAHMS: PAGANINIVARIATIES
Begrijpelijk genoeg getuigen de Paganinivariaties van Brahms meer van het jeugdig élan dat ook uit zijn pianosonates blijkt dan van de herfstig bezonnen mijmeringen van zijn late pianowerken. Geen wonder want het bekende, ook door menig ander componist dankbaar opgepakte thema van Paganini’s laatste Caprice vraagt om blijken van virtuositeit en extrovertie.
De best heel moeilijk uitvoerbare variatiereeks toont de leeuw in Brahms aan en vergt ook een pianoleeuw bij de vertolking, een atletisch krachtige pianist die evenwel ook ingetogen kan spelen waar nodig. Brahms zelf was een groot pianist en hij componeerde zijn leven lang voor het instrument waarmee hij zich – onder andere blijkens een opmerking tegen Clara Schumann – het meest vertrouwd voelde. Ondanks die evolutie van het uitdagende naar het meer beschouwelijke maakte de pianomuziek van Brahms lang niet zo’n grote ontwikkeling door als die van Beethoven. De in creatief opzicht afgelegde weg is korter bij Brahms. Eerder is sprake van een bijna orkestrale eigenschap, die Brahms eerder lieert met Schumann. Inderdaad dacht Brahms steeds aan de tien beschikbare vingers en dat kan tot nodeloos zware, dichte vertolkingen leiden.
Sinds de dagen van de in 1969 op 42-jarige leeftijd overleden Amerikaanse pianist Julius Katchen heeft niemand meer een geheel overtuigende integrale opname van Brahms’ pianowerken afgeleverd. Die opname van Katchen (Decca 455.247-2) is gelukkig nog steeds leverbaar op 6 cd’s. De ook bewonderensaardige, maar toch iets minder overtuigende Gerhard Oppitz had er één cd minder voor nodig (RCA RD 69245). Uit de complete set van Katchen is een dubbel cd met de Paganinivariaties gelicht (Decca 452,338-2). Interpretatief een stuk minder is een andere dubbel cd van Adam Harasiewicz (en Kovacevic en Varsi) met de variaties (Philips 442.589-2). Uit onverwachte hoek komt de misschien wel beste separate versie, interessant gekoppeld aan Liszts Paganini études: Evelyne Brancart (Koch 920.423).