BRAHMS: SYMFONIE NR. 1
Dirigent Hans von Bülow omschreef de eerste symfonie van Brahms die bij de première in Karlsruhe maar lauw werd ontvangen na de Weense 1e uitvoering als “Beethovens Tiende”, wat hem terecht zeer kwalijk werd genomen. Beethovens compositorische verworvenheden werkten voor Brahms werkelijk dermate verlammend dat hij aan zijn symfonische eersteling veertien jaar zwoegde voordat hij het als inmiddels 44-jarige waagde om het werk af te verklaren. Maar ondanks de ook qua toonsoort door Beethovens 5e beïnvloedde conceptie waarbij aan het slot C-groot een c-klein bedwingt, vormt Brahms met de voor hem kenmerkende evolutionaire werkwijze een stuk dat is opgebouwd uit motivische kiemcellen en dat op een manier en met een consequentie, die Beethoven nauwelijks praktiseerde, maar die later wel door Schönberg werd opgepakt en tot over de grenzen van de tonaliteit werd gevoerd.
Het eerste deel is al groots opgezet en episch, maar met name in de finale verrast Brahms met melodisch pakkende, warmbloedige muziek: de melodie van een Alphoorn, trombonekoraal, gemodificeerd Freudenthema (Beethovens 9e!)….
Van alle uitvoeringen die op cd zijn vereeuwigd is feitelijk die van Klemperer uit 1956 (EMI 567.029-2) nog altijd de indrukwekkendste. Heel groots, autoritair, deels uit graniet gehouwen komt het werk op een ‘zo en niet anders’ wijze tot klinken. Karajan nam – ooit te beginnen bij Engelse Columbia – het werk verschillende keren op. Van zijn Berlijnse opnamen is die uit 1964 (DG 447.408-2) het mooist. Een homogene, gespierde, lenige verklanking uit één stuk, getuigend van grote klankschoonheid. Zeer de moeite waard. Abbado (DG 431.790-2) zette in een helder betoog Brahms als niet te zwaarwichtig neer als opvolger bij Karajans orkest dat ineens gedifferentieerder klinkt. Plechtig en heel serieus daarentegen klinkt de interpretatie van Wand (RCA 74321-20284-2). In dit viertal uitvoeringen worden alle aspecten van Brahms eersteling op wat verschillende, maar alles bijeen heel cumulatieve manier belicht.