BRITTEN: ALBERT HERRING
De opera’s van Benjamin Britten zijn vaak nogal streng van opzet en verraden een tamelijk pessimistische kijk op de mensheid. Zijn belangrijkste opera, Peter Grimes, snijdt heel wat thema’s aan die hem zijn hele leven bezighielden: de kwetsbaarheid van de onschuld, machtsmisbruik en de vatbaarheid van de outsider voor de druk van de normen stellende maatschappij. Die gedachte duikt zelfs op in een lichter werk als de bitterzoete komedie Albert Herring uit 1947.
Brittens kameropera is een typisch Engels ensemblestuk. Het is gebaseerd op Guy de Maupassants korte verhaal Le rosier de Madame Husson en in Eric Croziers libretto wordt de handeling van Frankrijk naar East Anglia verplaatst, meer precies naar Aldeburgh waar Britten werd geboren en een groot deel van zijn leven doorbracht. Het aan het eind van de 19e eeuw spelende verhaal gaat over een marktplaatsje waar men op zoek is naar een Meikoningin die op het jaarlijkse meifeest moet worden gekroond. Geen van de vrouwelijke kandidaten komt door de ballotage. Zo valt de eer te beurt aan de knaap Albert Herring. Als zoon van een vrouwelijke winkelbediende krijgt bij zijn kroning een onschuldig lijkend drankje met een tic en gaat vervolgens lekker aan de zwier.
De eerste en tot op zekere hoogte meest authentieke opname werd in 1964 (17 jaar na de première, dus helaas niet met de oorspronkelijke bezetting) gemaakt door de componist zelf met Peter Pears als onschuldige, maar hier nogal gemaniëreerde, ouwelijke Albert Herring (Decca 421.849-2). Sylvia Fischer is een dominante Lady Billows, April Cantelo kakelt onvermoeibaar als miss Wordworth, Owen Brannigan een overtuigende politieman, superintendant Budd. Als dirigent toont Britten in de orkestrale uitwerking aan hoe dicht komedie en tragedie bij elkaar liggen.
Het duurde tot 1996 voordat een tweede opname van het werk verscheen, ditmaal gedirigeerd door Steuart Bedford (Naxos 8.660107/8). De titelrol wordt overtuigend door Christopher Gillett voor zijn rekening genomen. Susan Gritton schittert als Mrs. Wordsworth, Felicity Palmer is een uitstekende, roddelende Florence, maar Josephine Barstow valt wat tegen als Lady Billows. Als geheel doet deze goedklinkende versie niet zoveel onder voor die van Britten.
Ook de meest recente opname van Richard Hickox (Chandos CHAN 10036) doet het werk voortreffelijk recht. Op het punt van verve en gevoel komt men niets tekort. Wel valt op dat Hickox tempi wat gematigder zijn dan in beide andere uitvoeringen, maar dat hoeft geen bezwaar te zijn. Wat James Gilchrist in de titelrol misschien aan glans mist, compenseert hij mooi met karakter. Sally Burgess is een wat tamme Florence, Rebecca Evans had meer kunnen maken van miss Wordsworth’ halfgaarheid. Robert Tear is een enigszins zelfbewuste burgemeester, maar dat past wel bij de rol. Het liefdespaartje Nancy en Sid klinkt in alle drie de versies goed. De enige teleurstelling vormt Susan Bullock als een weinig dominante, assertieve Lady Billows. De Chandos opname klinkt warmer en ruimtelijker dan beide andere.
In wezen doen de drie opnamen in artistiek opzicht niet zoveel voor elkaar onder. Met geen van de drie dreigt een miskoop gelukkig, maar de uiteindelijke voorkeur gaat toch uit naar de Naxosversie. Het is misschien nog nuttig op een fraaie Castle videoproductie van een Glyndebourne opvoering onder Bernard Haitink te wijzen (Castle CVI 2051). Hopelijk wordt die nog op dvd-v uitgebracht.