BRITTEN: PETER GRIMES
Voor zijn landstreek Suffolk aan de Noordzeekust en voor de Januskop van de zee die leven geeft en neemt heeft Britten met zijn opera Peter Grimes een monument opgericht. Het gaat om een in menig opzicht belangrijk werk. In juni 1945 werd er het Sadler’s Wells theater in Londen mee heropend en – veel belangrijker natuurlijk – het betekende de wedergeboorte van de Engelse opera. Als in menig opzicht beste opera van Britten geniet het werk ook nog steeds grote bekendheid. Het gaat er om of de titelfiguur Grimes werkelijk een sadistische zeevisser is.
Het verhaal is namelijk nogal gruwelijk. Grimes is een vissersman wiens temperament en gedrag hem een outcast hebben gemaakt in de Aldeburghse gemeenschap. Aan het begin van de opera wordt hij beschuldigd van de moord op zijn jonge scheepsmaatje dat op zee is omgekomen. Grimes is hier voorzien van prachtige, typerende muziek van een grote schoonheid die zijn kwetsbaarheid goed illustreert en die in scherp contrast staat met de roddelaars en bemoeials uit The Burough. Maar we worden ook geconfronteerd met zijn duisterder kanten wanner we zien hoe hij zijn nieuwe maatje behandelt die ook op ongelukkige wijze omkomt.
Hoewel de handeling zich concentreert op de dubbelzinnige visser met zijn goed gekenschetste sociale achtergrond is het eigenlijk die onberekenbare zee die – zeker in het orkestaandeel – de hoofdrol speelt. Geen wonder daarom dat, losgemaakt uit de opera, de Four sea interludes en de Passacaglia een zelfstandig leven in het orkestrepertoire zijn gaan leiden. In de opera dienen ze om scènewisselingen mogelijk te maken. Tenslotte is het ook de zee die raadselachtig na alle meteorologische en humane stormen achterblijft wanneer Grimes’ boot aan de einder verdwijnt en de gemeenschap terugkeert tot de dagelijkse routine en zijn outcast vergeet.
Niet zo verwonderlijk is Peter Grimes een dankbaar werk voor de muziekindustrie. Niet minder dan vier opnamen, alle van voortreffelijk gehalte, staan ter beschikking. Het is dus gelukkig in dit geval onmogelijk om een miskoop te doen. Allereerst is daar de oudste en meest authentieke, heel energieke verklanking uit 1958 van Britten (en Pears in de titelrol, beluister zijn “Now the Great Bear and Pleiades” waarin hij zijn eenzaamheid en noodlot uit) zelf (Decca 414.577-2, 467.682-2). Bij Hickox (Chandos CHAN 9447/8) is het Langridge die er daarentegen beter in slaagt de groeiende mate aan hysterie van Grimes uit te beelden in een haast nog kleuriger lezing. En dan is het haast beangstigende, maar heldhaftige persoonsbeeld dat Vickers als een soort Lear oproept in de duistere, vrij ruige interpretatie van Davis (Philips 432.578-2). Weer anders, meer gericht op het innerlijke aspect, vertolkt Rolfe Johnson de rol bij de heel sympathiek en levendig agerende Haitink (EMI 754.832-2). Moeilijke keus dus, maar met een pre voor Britten zelf en Davis als no. 2. O ja: die Sea interludes zijn in prachtige uitvoeringen en ideale opnamekwaliteit samen met andere zeebeelden – Bax’ On the sea-shore en Bridge’s The sea – te vinden bij Handley (Chandos CHAN 8473).