Muziekgeschiedenis

HERBELEVING

Herbeleving oude muziek



Het zijn niet slechts de uitvoerenden en de musicologen die de muziek uit het verleden trachten de laten herleven. Ook componisten in menig genre hebben inspiratie gezocht in de oude muziek en ze doen dat nog steeds. Dat is overigens niets nieuws. Bach eerde Vivaldi met transcripties van zijn muziek, Beethoven beschouwde Händel als de grootste componist ooit en Brahms was abonnee op de complete uitgave van de werken van Schütz.

 


Wat momenteel zo verrast is het brede gamma aan oude muziek dat zo talloze componisten blijkt aan te spreken. Dat gaat dwars door alle stijlen en richtingen heen en kan in dat opzicht echt als voortdurend grensverleggend worden beschouwd.
Totaal verschillende componisten als Pärt, Reich, Schnittke, Andriessen, Ligeti, Kagel, Birtwistle, Tavener en Maxwell Davies (om slechts een aantal van hen te noemen) hebben zich bezig gehouden met pretonaal idioom en met bijbehorende procedures gedurende bepaalde fasen in hun loopbaan. In sommige gevallen (bijvoorbeeld bij de minimalistische componisten) is het verband tussen oud en nieuw duidelijk hoorbaar en openlijk beleden. Het blijkt uit veel van de vocale- en koormuziek van Arvo Pärt en uit stukken als Hoketus van Louis Andriessen.

 


Maar ook nadrukkelijk tot de avant-garde behorende componisten hebben middelen gebruikt die zijn afgeleid van de modus operandi van de pretonale muziek. Voorbeelden hiervan zijn onder meer het gebruik van de canon in bepaalde delen uit het Requiem van György Ligeti en in zijn Lux aeterna; van isoritmiek in veel van de muziek van Harrison Birtwistle. Nog weer andere voorbeelden zijn de ‘transcripties’ door Michael Finnissy in diens Obrecht Motetten  die teruggaan tot stukken van die grote Vlaamse componist (ca. 1457-1505); verder de citaten van Lassus in Schnittke’s 3e Strijkkwartet, Kagels voor zichzelf sprekende Musik füur Renaisance Instrumenten waarin de klankwereld uit die tijd op heel tastbare wijze herleeft. Zelfs Pierre Boulez een der meest vastbeslotenen onder de modernisten, heeft sommige van zijn recente werken genoemd naar gregoriaanse vormen bij wijze van er- en herkenning van hun antifone structuren: Répons en Anthèmes.

 


Hoe valt die fascinatie voor pretonale muziek bij hedendaagse componisten te verklaren? Opvallend is dat veel van de huidige tonale componisten – bij voorbeeld Pärt in zijn Johannes Passie – niet hechten aan het tonale systeem als zodanig, maar gebruik maken van elementen uit die taal, vooral in harmonisch opzicht. Omgekeerd draagt de muziek van componisten als Perotinus en Dunstaple onmiskenbare sporen van tonaliteit omdat erin gebruik wordt gemaakt van akkoorden die later in de tonale muziek werden overgenomen, maar op heel andere wijze werden toegepast.

 


Deze mengeling van het vertrouwde en het vreemde, het nieuwe vormt de connectie tussen Pärt met gelijkgestemden en de componisten van die vroege muziek. Tegelijkertijd kunnen de speculatieve kanten – de belangstelling voor getallen, toeval en abstracte procedures of de ingewikkeldheid van de notatie – een rol spelen in muziek zonder dat ze onmiddellijk duidelijk worden. Bijvoorbeeld in de muziek van de eerder genoemde Birtwistle en Finnissy plus soortgenoten. De genoemde componisten passeren later in dit verhaal nader de revue.

 


In deze tegenstelling tussen klank en structuur schuilt uiteraard een element van oversimplificatie. Men zou verder kunnen simplificeren door te stellen dat de vroege muziek voor elk wat wils biedt. Een hiermee verwant punt kwam al eerder aan de orde: de mate aan interpretatie en veronderstellingen die nodig is om pretonale muziek te herscheppen en in klank om te zetten. Hoe minder we weten, des te meer moeten we gissen en de scheppende vrijheid die we de vertolkers toekennen moet derhalve ook aan componisten worden toegekend die zich op hun beurt creatief bezighouden met bepaalde aspecten van die oude muziek.

 


Tenslotte wordt de hedendaagse componist geconfronteerd met een waar mer à boire aan mogelijkheden: de hele Westerse kunstmuziek (en veel dat daar buiten valt) staat zowel in gedrukte als in geregistreerde vorm ter beschikking. Wat dit voor de toekomst betekent, blijft een gok, maar het is een situatie waarmee iedere hedendaagse componist in de een of andere vorm wordt geconfronteerd.