Muziekgeschiedenis

DUITSLAND

Duitsland

 


De invloed van de Italiaanse muziek had natuurlijk ook Duitsland aan het begin van de 17e eeuw bereikt. Maar politieke en religieuze spanningen en de consequenties van de dertigjarige oorlog (1618-1648) hadden zoveel bitterheid, ellende en onrust veroorzaakt dat alle artistieke creativiteit daaronder te lijden had en sterk was gefragmenteerd. Tot de eerste componisten hier die de Italiaanse ideeën omarmden behoren Michael Praetorius (1571-1621) die in Terpsichore zo’n 300 dansen bundelde en Kerstmuzieken schreef, Johann Hermann Schein (1586-1630) wiens instrumentale muziek uit bijvoorbeeld Banchetto musicale met zijn variatiesuites veel overeenkomst vertoont met die van Giovanni Gabrieli en Samuel Scheidt (1587-1654) met zijn vier verzamelingen Ludi musici. Zij baseerden zich op de Italiaanse meerstemmige koortechnieken voor de toonzetting van hun gezangen op bijbelse teksten en voor het gebruik van instrumenten. De orgelwerken uit zijn Tabulatura nova zijn van groot belang voor de middel- en noord-duitse orgelkunst.

 


Praetorius was ook de uitgever van de encyclopedische “Syntagma musicum” (1615-1620) die nu nog van groot belang is voor de kennis van de muziekpraktijk, de vormleer en de instrumentatiekunst uit de vroege barok. Hij was een belangrijke representant van de evangelische kerkmuziek.

 


De belangrijkste componist uit de vroeg- tot midden Duitse barok, in feite de allerbelangrijkste Duitse componist vòòr J.S. Bach was Heinrich Schütz (1585-1672) wiens rijke stilistische vocabulaire zowel een ontzaglijk talent als een lang leven weerspiegelt. Schütz werd in 1609 naar Italië gezonden waar hij bij Giovanni Gabrieli studeerde en diens declamatorische en dramatische stijl mee naar Duitsland terug bracht toen hij vier jaar later terugkeerde om kapelmeester aan het hof in Dresden te worden, een betrekking die hij bijna vijftig jaar tot het eind van zijn leven vervulde. Hij keerde in 1628 nog eens terug naar Venetië en ontmoette toen Monteverdi terwijl hij natuurlijk tevens kennis nam van de muzikale ontwikkelingen daar sinds zijn eerste bezoek.

 


Schütz’ kernachtige en vrome muziek omspant ruim een halve eeuw en biedt de toepassing van oude zowel als nieuwere stijlmiddelen en compositiemethoden. Door Italiaanse gedachten in Duitsland te introduceren legde hij het fundament voor de 18e eeuwse Duitse gewijde muziek. Tot zijn belangrijkste en beste werken behoren de monumentale Psalmen Davids die in 1619 werden gepubliceerd en de meer intieme Cantiones sacrae uit 1625. Beide tonen Schütz’ meesterlijke versmelting van de Italiaanse technieken met de Lutherse traditie mar hebben ook een sfeer van serieuze plechtigheid gemeen. De pakkend opgezette Musicalisches Exequien (1636), Geistliche Chormusik (1648) en de emotioneel geladen Die sieben Worte unsers lieben Erlösers und Seeligmachers Jesu Christi – de Lukas Passion - vormen naast een Johannes- en Matthäus Passion en de beide bundels Symphoniae sacrae verdere voorbeelden van Schütz’ geïnspireerde begaafdheid om gewijde teksten op muziek te zetten.

 


Hoewel Schütz’ talent in het vroeg- tot midden 17e eeuwse Duitsland ongeëvenaard is, waren er in die tijd andere componisten die belangrijke bijdragen leverden aan de protestantse kerkmuziek. Een uniek fenomeen was de opkomst van een dynastie musici die tenslotte werd bekroond met het genie van zijn beroemdste lid, Johann Sebastian Bach.
Johann (Hans) Bach (ca.1580-1626), een jongere tijdgenoot van Schütz, componeerde een heel treffend motet, Unser Leben ist ein Schatten, terwijl Johann Christoph Bach (1642-1703) en Johann Michael Bach (1648-1694) eveneens ervaren componisten waren van  gewijde vocale muziek.

 


Franz Tunder (1614-1667) met zijn Koraalfantasieën, Preludia en Koraalvariaties, Johann Schelle, Schütz’ leerling Matthias Weckmann en, verder zuidwaarts, Johann Erasmus Kindermann hielden zich ook compositorisch bezig met veel van de geijkte vocale en instrumentale vormen uit die tijd en in sommige gevallen zijn hun werken redelijk op cd vertegenwoordigd.
De belangrijkste klavecimbelcomponist in Duitsland gedurende de eerste helft van de 17e eeuw was Johann Jacob Froberger (1616-1667). In zijn toccata’s, canzona’s en ricercares stond hij onder invloed van Italiaanse voorbeelden – hij was leerling van Frescobaldi - terwijl zijn klavecimbelsuites eerder naar het Franse idioom neigen. Frobergers machtige en op persoonlijke wijze heel expressieve krachten kunnen vooral worden gevonden in zijn bewerkelijke Lamentation faite sur la mort très douloureuse de Sa Majesté Impériale, Ferdinand le troisième.

 


Onder de belangrijkste 17e eeuwse Duitse componisten in de sfeer van solo viool en instrumentale kamermuziek treffen we Johann Rosenmüller (1619-1684), Johann Heinrich Schmelzer (ca. 1620-1680) en Heinrich Ignaz Franz von Biber (1644-1704). Rosenmüller bracht een groot deel van zijn muzikaal actieve leven in Italië door, maar keerde op het eind van zijn leven naar Duitsland terug. Zijn composities vormden een vruchtbaar terrein om van daaruit de vloed van Italiaanse stilistische trekken in Noord- en Midden Duitsland te verbreiden. De Oostenrijker Schmelzer en de Bohemer Biber verrijkten het vioolrepertoire niet slechts met muziek die de kleuren en klanken van de Centraal Europese volksmuziek bevatten, maar ze breidden ook de technische mogelijkheden van het instrument zelf aanzienlijk uit. Zij consolideerden de positie van het instrument als het meest expressieve in de tijd van  zowel grote vioolbouwers Amati, Guarneri en Stradivarius als voortreffelijke vertolkers, zoals Corelli. Hoewel het centrum van deze ontwikkeling dus in Italië lag, was Biber die het grootste deel van zijn leven in Salzburg doorbracht de grootste 17e eeuwse virtuoos. Als componist en vertolker was hij gefascineerd door de doctrine van de aandoeningen: de overtuiging dat emotionele toestanden zoals teerheid, angst en boosheid een directe muzikale expressie konden krijgen. Hem lukte de verwezenlijking daarvan met ongekende experimentele verve. Belangrijk was ook dat Biber de tot dan toe vaste grenzen tussen kerkelijke en profane muziek doorbrak en de technische problemen rond de scordatura aanpakte. Hij doordacht minutieus de omstemming van één of alle snaren van een strijkinstrument; de betekenis hiervan is niet slechts dat de strijkers zo tot dan toe onuitvoerbare akkoorden konden spelen, maar ook ongewone mogelijkheden kregen voor de toonkleurdramaturgie.

 


Meer dan Schmelzers verzameling Sacroprofanus concentus musicus (1662) en Fechtschule zijn Bibers Battalia en Pauern Kirchfahrt levendige voorbeelden in hun soort. Maar belangrijker nog zijn Bibers 16 Mysteriesonates die zijn geënt op de Rooms Katholieke rozenkrans devotie en waarin derhalve een diepere noot wordt aangeslagen. Hier wordt een breed gamma aan bij toerbeurt exuberante, contemplatieve en treffende gevoelens getoond.