Muziekgeschiedenis

DE VERLICHTING

De Verlichting

 


Met zijn nadruk op eenvoud en natuurlijkheid weerspiegelt de ‘galante stijl’ iets van de idealen uit de Verlichting, een intellectuele beweging die zijn oorsprong vindt bij de Engelse empirische filosofen Locke en Hume, het werk van Isaac Newton en René Descartes. De smeltkoes van de opvattingen uit de Verlichting bevond zich in Frankrijk waar de kerk en de monarchie elkaar lang in evenwicht hadden gehouden. Een groep philosophes onder aanvoering van lieden als Montesquieu, Diderot (uitgever van de bekende Encyclopédie) en Voltaire verzette zich hevig – en wat Voltaire betreft erg venijnig – tegen de oude gevestigde opvattingen, het bijgeloof en veronderstellingen, inclusief het goddelijke recht van koningen en de geërfde privileges van de aristocratie. In plaats daarvan propageerden zij een kijk op de wereld waarin de mens niet God centraal staat, een maatschappij die is gebaseerd op wetenschappelijke kennis, de rede, sociale rechtvaardigheid en humanistische waarden. Een andere belangrijke sleutelfiguur was de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) de kampioen van de gewone man, van ‘primitieve’ deugden en ongeaffecteerde gevoelens. Zijn strijdkreet luidde zoals bekend “Terug naar de natuur”. Ook als componist maakte hij naam met zijn intermezzo Le devin du village. Dit is een belangrijke schakel tussen de vaudeville en de op. Dit werk uit 1752/3 is een belangrijke schakel tussen de vaudeville en de opéra comique dat duidelijk zijn echo vindt in Mozarts Bastien und Bastienne. Het is Italiaans van vorm (de afzonderlijke scènes worden met recitatieven bijeengehouden) maar Frans van expressie. Zelf had Rousseau geen hoge dunk van de Fransen op muziekgebied. Van hem is namelijk de uitspraak: “dat de Fransen geen muziek hebben, noch ooit zullen krijgen en wanneer dat toch het geval is, zoveel te erger voor hen.” Niettemin gaf hij met zijn Devin een belangrijke impuls voor het ontstaan van een vroege vorm van de komische opera: de ‘Comédie mêlée d’ariettes’.

 


De idealen van het egalitarisme in de gedachtewereld van de Verlichting – waarbij in Frankrijk het logische culminatiepunt samenviel met de grote revolutie – gingen hand in hand met een nieuwe nadruk op ontwikkeling en opvoeding en morele verheffing. Dit was de tijd van waarin de zich snel ontwikkelende middenklasse de sociale en culturele hegemonie van de aristocratie begon uit te dagen.

 


Aristocratisch beschermheerschap – getuige Haydn in Eszterháza en Mozart in Salzburg – was nog cruciaal voor de musici in de late 18e eeuw. Maar er was tevens een steeds groeiende vraag naar muziek door de steeds machtiger wordende gegoede burgerij. Dat werd weerspiegeld in de opkomst van de meer ‘democratische’ genres van de opera buffa en het Singspiel die geleidelijk de plaats gingen innemen van de oude aristocratische opera seria en de ontwikkeling van het publieke concert.
Een andere consequentie was de uitbreiding van het publiceren van muziek. Voor het eerst schiep het huiselijke musiceren een bloeiende markt voor bladmuziek; heel wat componisten, ook Haydn en Mozart, voorzagen in de behoefte van het thuis musiceren door bergen sonates, duo’s (gewoonlijk met viool of fluit), trio’s en liederen te leveren. Steeds zorgvuldig toegesneden op de beperkte mogelijkheden van amateur musici – Mozarts galante ‘makkelijke’ pianosonate in C KV 545 is een heel bekend voorbeeld hiervan.

 


De geschriften van de philosophes, hun pleidooien voor de natuur en voor eenvoud ten koste van het artificiële hadden ook een grote uitwerking op de ontwikkeling van de opera, met name in Frankrijk. Politieke versplintering en de verspreiding van vlugschriften waren favoriete sporten in het Parijs uit het midden van de 18e eeuw, net als in Londen trouwens. In de jaren 1750 brak de bekende – en satirisch behandelde – ‘Querelle des bouffons’ uit tussen de door Lodewijk XVe geleide traditionalistische aanhangers van Lully en Rameau enerzijds en de aanhangers van Rousseau en de koningin anderzijds die de nieuwe Italiaanse opera buffa steunden, onder andere in de gedaante van Pergolesi’s La serva padrona. Rousseau die zichzelf ook als componist beschouwde, schreef op eigen kracht een opera die over het gewone volk handelde, het pastorale intermezzo Le devin du village (1752), een werk van een gênante naïviteit en een uiterst magere inventiviteit.

 


Maar de groep rond Rousseau met de bijbehorende verbreiding van alle waarden waar de Verlichting voor staat, slaagde er wel in om de Franse smaak op operagebied te verbreden en hielp de weg plaveien voor de triomfen van Gluck in het Parijs van de jaren 1770.