Zijsprong richting operette en musical
Jacques Offenbach (1819-1880), de Keulse Parijzenaar, de “Mozart van de Champs-Elysées”, de scherpste parodist van de Belle Epoque, was de componist die de operette tot een internationale kunstvorm maakte en de weg plaveide voor Johann Strauss jr. (1825-1899), Franz Lehár (1870-1948), Arthur Sullivan (1842-1900) en de musicals uit de 20e eeuw. Met een mengeling van gesproken dialogen, showelementen in producties van een ongeëvenaarde muzikale verve en satirische kracht bespotte hij de moraal en de manieren uit het second empire. Zijn bekendste werken zijn Orphée aux enfers en Les contes d’Hoffmann. De Duitstalige werken bleken beter voor export geschikt dan de Engelstalige stukken van Sullivan. Behalve operettes in samenwerking met tekstdichter Gilbert schreef hij ook balletmuziek en volwaardige opera’s, (o.a. Haddon Hall) maar zijn operettes – The gondoliers, HMS Pianofore, Iolanthe, The mikado, The pirates of Penzance en The yeomen of the guard – wonnen het in Albion van de serieuzer werken.
Johann Strauss jr. is behalve als ‘walskoning’ op zijn best in het Weense equivalent Die Fledermaus en in iets mindere mate in Der Zigeunerbaron. Hij was wellicht de laatste componist die reeds in het derde deel van de 19e eeuw de dubieus geworden maatschappelijke glans van de goedburgerlijke muziek zonder onwaarachtige attitude verheerlijkte. Zijn polka’s walsen en operettes verbinden uiterlijke populariteit met een grote gedegenheid en een niet minder grote inventiviteit. In dit opzicht neemt hij in de 19e eeuwse muziekgeschiedenis een uitzonderingspositie in die in zoverre door een verheerlijkte verlate tijd wordt gekenmerkt omdat die plaats een tegenpool vormt van het duidelijk epicuristische karakter van het Oostenrijkse fin de siècle. Van de operettes van Franz von Suppé (1819-1895) restten eigenlijk alleen nog de ouvertures, zoals Leichte Kavallerie, Dichter und Bauer, Die schöne Galathee en Ein Morgen, ein Mittag, ein Abend in Wien. Carl Zeller (1842-1898) was gelukkiger, want zijn Der Vogelhändler hield redelijk repertoire. Vergeleken daarmee zijn de zoetelijke werken van Robert Stolz (1880-1975) derde garnituur
Voor Angelsaksische parallellen zorgde Sullivan met zijn The gondoliers, The Mikado, HMS Pinafore en The pirates of Penzance. Hij was de muzikale helft van het koppel Gilbert & Sullivan en zorgde voor een unieke Engelse mélange van sociale satire, burleske en gekunstelde muzikale parodie. Lehár daarentegen kan gelden als de Andrew Lloyd Webber van zijn tijd: binnen twee jaar na de première van zijn Lustige Witwe was hij dollarmiljonair. Zijn muziek – met zijn ambitieuze Giuditta voorop - leende zich altijd uitstekend voor export.
Een typische outsider was Kurt Weill (1900-1950). Het is natuurlijk zuiver speculatief, maar als hij langer had geleefd had hij mogelijk zielsverwantschap getoond met Andrew Lloyd Webber Wat zou Weill, die een nieuwe richting aan de operette gaf en eerste contouren verleende aan de moderne musical met onder andere zijn Dreigroschen Oper, Die 7 Todessünden, Der Silbersee en Street scene hebben gevonden van de vorm die de musical intussen heeft gekregen? Als praktijkman zou hij zich mogelijk die huidige stijl eigen hebben gemaakt. Maar zoals de situatie is, vormt het werk van Weill een vitaal onderdeel van het huidige repertoire dat interpreten en publiek lokt van ver buiten de concertzaal en het operatheater.
Niettemin is het werk van een der belangrijkste vernieuwers van de opera helaas vrij onbekend. Zijn agressieve classicisme, vermengd met andere, voornamelijk aan het volksleven ontleende stijlen en uitdrukkingsvormen vertonen verwantschap met Brechts epische theater en de fotomontages van John Hartfield. In al deze gevallen wordt een krachtig beroep gedaan op de mobilisatie van het denkvermogen van de kijker/luisteraar.
Ernst Bloch plaatste Weill nadrukkelijk in de traditie van Offenbach. “De muziek is bij Weill sterk vereenvoudigd, bezit kale, scherpe kanten, speelt in het heden. Maar hij is evenzeer angstwekkend, een surrealistische jungle, hij is bij alle transparantie vol dikke walmen, vol revolutionaire en religieuze wensen, dromen en profetieën”.
In de ontwikkeling van de musical zijn natuurlijk vooral Jerome Kern (1885-1945) met Show boat, Cole Porter (1891-1964) met Kiss me, Kate, Richard Rodgers (1902-1979) met tientallen werken in dit genre, waaronder als bekendste The king and I. Oklahoma!, The sound of music en South Pacific en Leonard Bernstein (1918-1990) met zijn West Side story en in de schaduw daarvan Candide en On the town prachtige voorbeelden. Andrew Lloyd Webber (1948- ) profileerde zich met Cats, Evita, Jesus Christus superstar en The phantom of the opera en brak de vroeger streng bewaakte grenzen van de klassieke muziek verder open voor een baaierd aan nieuwe invloeden, niet slechts uit het klassieke verleden, maar juist ook uit de wereld van jazz, pop en wereldmuziek.