KARAJAN HERDENKING

BIJ DE HONDERDSTE VERJAARDAG VAN HERBERT VON KARAJAN 

5 April aanstaande is het honderd jaar geleden dat Karajan in Salzburg werd geboren. Vijftig jaar – van 1938 tot 1988 - maakte hij opnamen, in totaal ruim vijfhonderd. Een goed moment om terugblikkend zijn betekenis voor het muziekleven van zijn tijd nog eens te evalueren. En vast te stellen wat van zijn roem, zijn reputatie, zijn activiteiten over is. Zelf min of meer levend als schim uit het verleden, een verleden dat vol steeds belangrijker lijkende herinneringen is, blijkt dat men over bepaalde mensen nooit is uitgedacht en gepraat. Herbert von Karajan behoort tot die categorie. 

Bijna twintig jaar na zijn dood verdient het beeld dat de buitenwacht van de dirigent had en misschien nog heeft als ijdel, geldbelust, autocratisch, megalomaan, supercommercieel, mondain man van de wereld der rijksten op aarde op zijn minst nuancering. Verstandiger is het zich op zijn zuiver muzikale nalatenschap te concentreren en niet al te grote waarde meer te hechten aan zijn eigenregie van beeldmateriaal.

Bestandsopname

Wat kan Karajan nog betekenen voor de generaties muziekliefhebbers die hem nooit van nabij en zelfs niet via zijn regelmatige output aan opnamen hebben leren kennen? Is het hem intussen al vergaan als zijn vele illustere voorgangers als Toscanini, Walter, Furtwängler, Klemperer, Kleiber die voor velen nog slechts een vage historische betekenis hebben? Welke van zijn gedocumenteerde bijdragen aan het muziekleven zijn van blijvende waarde? Wat van zijn audio- en audiovisuele nalatenschap doorstond het knagen van de tand des tijds? 

Recente publiciteit

Vooruitlopend op die gedenkdag verscheen al een groot aantal aan hem gewijde artikelen. Onder andere in Die Zeit, in The Gramophone en in Luister. In laatstgenoemd hernieuwd blad niets over zijn betekenis voor het muziekleven, maar vrijwel louter over extravagante uiterlijkheden en natuurlijk werd ook zijn lidmaatschap van de NSDAP er weer met de haren bij gesleept. Alsof dat de huidige jongere generatie nog veel belang inboezemt. Maar misschien belangrijk genoeg om daarmee te beginnen en de feiten nog eens op een rijtje te zetten om allereerst vooroordelen en misverstanden uit de weg te ruimen. 

De vermeende Nazi

Het is interessant om na te gaan hoe de Nazi Karajan steeds weer in zijn levensbeschrijvingen opduikt. Als nuchter feit zeker belangrijk, maar moet daar ook nu nog overdreven belang aan worden  gehecht? Waarom is vooral hij steeds het zwarte schaap, terwijl collega’s als Furtwängler, Böhm, Jochum en al die Duitse en Oostenrijkse musici die gewoon tot het eind van W.O. II actief bleven minder of niet die publiciteit kregen en dat verleden al lang nauwelijks meer wordt aangerekend? Mogelijk omdat Karajan zo extra geëxponeerd was nadat hij in 1938 als Das Wunder Karajan in Berlijn was begroet.Begonnen is het waarschijnlijk ooit met het artikel ‘The Observer’ van Paul Moor in het Amerikaanse maandblad High Fidelity in oktober 1957. Moor, Berlijns correspondent van o.m. Time en CBS leefde en werkte in Berlijn en was in het archief van het plaatselijk documentatiecentrum gedoken. Daar vond hij een zwaar, niet makkelijk te ontcijferen bewijs van lidmaatschap van de NSDAP met de nodige doorhalingen, waarop alleen de naam van de dirigent duidelijk leesbaar was, maar de plaatsen van inschrijving en de lidmaatschapnummers minder eenduidig: Salzburg, Ulm, de nummers 1.607.525 en 3.430.914 en verschillende data 8, 16 april en 1 mei. En tenslotte in Keulen/Aken 7  juli 1939 nog eens een bevestiging.In 1942 schijnt Karajan tengevolge van zijn huwelijk met de kwart-Joodse Anita Gütermann dat partijlidmaatschap weer verloren te hebben. Met Nazibonzen had hij nauwelijks contact, de Hitlergroet schijnt hij nooit gebracht te hebben, kortom: de politiek interesseerde hem – helaas! – niet. Achteraf tijdens het denazificatieproces heeft hij herhaalde keren zijn spijt betuigd dat hij zo naïef was lid te worden, maar het was nu eenmaal een eis om een benoeming als Generalmusikdirektor in Aken te verkrijgen. Dat hij een concert in Parijs na de Duitse bezetting met het Horst Wessellied opende, was in die periode gangbaar.Het kwaad was echter geschied, twijfel over ’s dirigenten mogelijk verkeerde sympathieën was gezaaid en woekerde voort dankzij bijvoorbeeld Fred K. Priebergs Musik im NS-Staat (Frankfort, 1982), diens Trial of strength: Wilhelm Furtwängler and the Third Reich (Londen, 1991), Roger Vaughans Herbert von Karajan: a biographical portrait (1982), Robert C. Bachmanns Karajan: Notes on a career (1983) en Michael H. Katers The twisted muse: Musicians and their music in the Third Reich (New York, 1997).De vermoedelijk eerste die met de ware feiten op de proppen kwam, was Ernst Lothar in Wunder des Überlebens (Wenen, 1961). De definitieve verklaring, oplossing is tenslotte te danken aan de Zweedse onderzoekster Gisela Tamsen in Philharmonic autocrat (Londen, 1993). Minstens zo interessant is de uitgebreide biografie van Richard Osborne: Herbert von Karajan: A life in music (Londen, 1998). En de kortere van Hunt: Philharmonic autocrat (Londen, 1993) plus van Lang: The Karajan dossier (Londen, 1992). 

Persoonlijke herinneringen

Maar genoeg daarover. In alle bescheidenheid terugblikkend op een zekere congruentie van Karajans loopbaan als dirigent en mijn actieve leven als muziekliefhebber en –publicist valt bijvoorbeeld op dat we beiden precies de opkomst, de bloei en de neergang van de muziekindustrie uit een weliswaar totaal verschillend perspectief hebben meegemaakt. Hij als actieve deelnemer, ik als passieve maar kritische luisteraar. In die zin leefden we in een gouden periode.Karajans grammofoon carrière begon in 1938 met een opname van Mozarts Zauberflöte ouverture in Berlijn met de Staatskapelle.In 1939 en gedurende de oorlogsjaren volgde daar meer, alles voor Polydor (nu DG). De enige keer dat hij tijdens een regulier concert met het Concertgebouworkest in Amsterdam optrad, was 23 januari 1938. Minder bekend is dat hij niet alleen in Turijn met het omroeporkest, maar ook in Amsterdam tijdens de bezettingsjaren (september 1943) opnamen maakte met het Concertgebouworkest: Beethovens ouverture Leonore III, Webers ouverture Der Freischütz, Brahms’ Eerste symfonie, Strauss’ Don Juan en de sluierdans uit Salome.Mijn eerste kennismaking vond plaats via de middengolf radio, te beginnen rond 1947 met uitzendingen van de muziekfestivals in Wenen, Salzburg, Luzern, Edinburgh. In de mogelijk geïdealiseerde herinnering grote gebeurtenissen.Daarna kwamen dankzij impresario/producer Walter Legge uit de periode  1946/9 de eerste 78t. platen van Engelse Columbia met de Wiener Philharmoniker (Bachs Hohe Messe, Mozarts 33e symfonie, ouverture Figaro, Beethovens 8e, Strauss’ Metamorphosen, walsen van de andere Strauss),Volgde uit het tijdvak 1950/6 met het nieuwe, eigenlijk voor Thomas Beecham gedachte, maar aan Karajan toegevallen nieuwe Londense Philharmonia orkest, de eerste mono elpees: Beethovens 8e en 9e, Brahms’ Tweede en Deutsches Requiem, Strauss’ Metamorphosen. De dirigent, altijd al geboeid door nieuwe technische mogelijkheden, greep met beide handen de kansen aan die de registratie op magnetische band, betere microfoontypes, betere faciliteiten voor de nabewerking boden. Voortaan kon hij zijn vertolkingen tot op de laatste 64e noot perfectioneren. Eindelijk kon hij ook de zo gewenste echte pianissimi realiseren zodanig dat ze in de huiskamer overkwamen. Verfijning op alle fronten.Het was ook een periode waarin Karajan nog wel eens avontuurlijke programma’s uitkoos: symfonieën van Balakirev, Roussel, Stravinsky’s Jeu de cartes, Bartóks Concert voor orkest. Dankzij zijn verblijf in Engeland werd zijn belangstelling gewekt voor Britten, Walton, Vaughan Williams en ook Sibelius.  Maar natuurlijk bleef het toen nog niet ruim op elpee voorhanden ijzeren repertoire de hoofdschotel. Ik verslond het meeste daarvan (maar zeker niet alles) bewonderend en was bevoorrecht, omdat het meeste me gratis als recensiemateriaal ter beschikking werd gesteld.Na de dood van Furtwängler 30 november 1954 duurde het een paar maanden voordat de veeleisende Karajan in Berlijn zijn ‘contract voor het leven’ op zak had. Vanaf dat moment werden zijn opnamen voor EMI schaarser en namen die voor DG snel toe. We stonden aan het begin van het stereotijdperk, dus moest het hele repertoire nog maar eens over worden gedaan.Een dergelijke situatie ontstond begin jaren tachtig bij de introductie van de cd, toen ook veel nog maar eens opnieuw moest worden vastgelegd, nu in nog optimaler geluidskwaliteit. Met een grotere dynamiek, minder vervorming en zonder band- en plaatruis, zweving, rumble, tikken en krassen. Jammer genoeg was in puur muzikaal opzicht de winst geringer, want veel ging langzamerhand gladjes, als routine op het allerhoogste niveau klinken. Uitzonderingen waren de laatste Bruckners en Mahlers die een grote allure en diepgang hebben, niet alleen kwamen ze uit Berlijn, maar ook weer uit Wenen. 

Indrukken uit eerste hand

Intussen was de wens steeds groter geworden om Karajan niet alleen via muziekconserven te genieten, maar om hem ook eens daadwerkelijk, heel letterlijk aan de slag te zien en te horen. De eerste gelegenheid deed zich voor in augustus 1958 tijdens het Luzern festival bij een concert van de Berlijners met Beethoven IX op het programma (met Lisa della Casa, Marga Höffgen, Ernst Häfliger en Gottlob Frick als solisten). De indruk was en is eigenlijk nog steeds onvergetelijk. Wat verder volgt heeft veel van dorre statistiek of in het ergste geval op opschepperij, maar dient uitsluitend om aan te tonen dat ik op Karajangebied onwillekeurig, mar dankbaar een soort ervaringsdeskundige werd.Maar in 1959 werd het nog fraaier. Het bleek in het oude Kunsthaus niet zo moeilijk als verstekeling tijdens repetities binnen te komen. Ditmaal bij het Philharmonia orkest. Wat daar vooral bij Strauss’ Don Quixote gebeurde, maakte echt diepe indruk. Solist was Pierre Fournier en het gedeelte voor de pauze was ook niet mis. Niet zozeer vanwege Händels Watermusic in het toen nog wel gangbare arrangement van Hamilton Harty, maar vanwege de komst van Glenn Gould voor Bachs Pianoconcert in d. Op een prachtige zomerdag tijdens die repetitie met pet op, sjaal om, handschoenen aan en in winterjas plus natuurlijk zijn omgebouwde lage keukenstoel.  Thuiswedstrijden in Amsterdam waren de optredens met de Berlijners in 1963, 1969, 1972 en voor het laatst in 1985 en daar tussenin 1 juli 1966 met de Weners voor een herdenking van de net overleden Pierre Monteux. Last but not least was daar in Salzburg het optreden van Krystian Zimerman met de Berlijners in het Schumannconcert.Op operagebied maakte ik medio jaren zestig tijdens Karajan regime aan de Weense Staatsopera een prachtige Tristan und Isolde mee en in 1979 Parsifal in Salzburg. Dat laatste in afwachting van een interview met de maestro dat pas in oktober 1980 in Berlijn plaatsvond. De bekroning van dat alles was echter het een paar uur durende interview met hem in de dirigentenkamer van de Philharmonie, 16 oktober 1980 in gezelschap van mijn Duitse collegaatje Birgitta Ashoff. Het resultaat is na te lezen in Spraakmakende dirigenten (Gopher, 2000).Onder de titel ‘Muzikaal genie of overgewaardeerde heilige koe’ staat in datzelfde boek een uitgebreide, evaluerende nabeschouwing uit 1998. 

De controlfreak

De precisie van Toscanini, de fantasie van Furtwängler en de mildheid van Walter, die wilde Karajan in zijn werk verenigen, dat was zijn ideaalbeeld: “Toscanini dirigeerde zijn orkest met een geniale zweep, Walter nodigde het uit om met hem samen te musiceren”. Hij had een hekel aan routine, streefde steeds naar compromisloze perfectie. “Toen ik in Ulm begon, moest ik alleen al uit muzikaal zelfbehoud twee orkesten tegelijk leiden: het aanwezige dat verschrikkelijk slecht speelde en een imaginair ensemble waarnaar ik innerlijk luisterde”. De voorstelling moest volmaakter zijn dan de werkelijkheid. Is er mogelijk ook iets specifiek Oostenrijks-Duits aan zijn interpretaties? Mogelijk in die zin, dat de melodiek steeds Oostenrijks is, het ritme uitgesproken Duits.Dat streven naar perfectie staat nog het duidelijkst in de herinnering na hem aan het werk te hebben gezien en gehoord tijdens repetities. De Berlijners en de mensen van het Philharmonia orkest konden best wel een Bruckner- of Beethovensymfonie waarmee men al jaren vertrouwd was zonder nog eens uren repetitietijd op het hoogste niveau spelen. Dat bleek ook bij de eerste keer doorspelen van een deel uit die werken. Maar wat daarna in minutieuze detailarbeid nog werd bijgeschaafd, aan details werd ingevuld en aan de expressie werd toegevoegd, maakte inderdaad het verschil tussen routine en perfectionisme duidelijk. Wie zich daarover zelf een oordeel wil vormen, kan terecht bij het album DG 474.6002 (de complete Beethovensymfonieën uit 1961/2) met als bonus cd extra een brok repetitie opname van de Negende. Wie moeite heeft om het rappe Duits van die opname te volgen, kan de uitgewerkte gesproken tekst vinden in de rubriek Fonografie muziek onder ‘Karajan repeteert de Negende symfonie van Beethoven’. Ooit had ook EMI een dergelijke opname van repetitiefragmenten, ditmaal uit Mozartsymfonieën.Toch lukte bij alle streven naar volmaaktheid niet alles even goed. De pizzicati in het derde deel van Tchaikovsky’s 4e (DG 453.088-2) zijn in Karajans diverse opnamen van dat werk zelden zo unaniem als het moet en in Bartóks Muziek voor snaren, slagwerk en celesta (DG 463.640-2) wemelt het van de slordige inzetten en ritmische tekortkomingen. Elders is nadelig hoorbaar dat opnamen gemanipuleerd werden. Voorbeelden: The planets van Holst (DG 439.011-2), Beethovens Fidelio (EMI 769.290-2) en Sibelius 5e symfonie (EMI 566.599-2). Medio jaren zeventig mislukte gelukkig de quadrafonie, zodat ons die narigheid bespaard bleef, de volgende voorgeprogrammeerde flop van surround sound  voor klassieke muziek bleef de dirigent bespaard. 

Ook de operaregie

Op operagebied leidde eenzelfde hartstocht hem tot het zelf willen voeren van de regie om niet alleen een ‘volmaakte’ muzikale realisatie van zijn ideaalbeeld te bereiken, maar ook het toneelbeeld en de handeling naar zijn hand te zetten. Bij de Weense Staatsopera waaraan hij van 1956 tot 1964 was verbonden, noch aan de Scala in Milaan kreeg hij daartoe de mogelijkheid, dus schiep hij in 1976 in Salzburg zijn eigen Paasfestival waar hij over vrijwel alles heer en meester kon zijn.Daarmee niet genoeg. Altijd al hevig geboeid door nieuwe ontwikkelingen op technisch gebied en niet alleen geïnteresseerd in snelle auto’s, vliegtuigen en zeilboten, maar juist vooral ook in de nieuwe mogelijkheden in de audiovisuele middelen, greep hij ook zijn kansen bij de introductie van de beeldband- en plaat. Als niet een autoriteit als Clouzot de regie voerde, nam hij die zelf in de hand. 

Conflicten genoeg

Natuurlijk werd Karajan niet alleen omringd door een schare bewonderaars door dik en dun, maar kreeg hij ook te maken met vijanden. Aan conflicten heeft het daarom nooit ontbroken. Bijvoorbeeld in Oostenrijk – een land beroemd om zijn intriganten – bij de Staatsopera en het Salzburg festival waar hij zijn congé kreeg of nam, in Berlijn al meteen met de stadsregering bij zijn ‘aanstelling voor het leven’ bij de Philharmoniker, later met het orkest zelf toen hij de benoeming van 1e klarinettiste Sabine Meyer doordrukte en nog weer later toen men vond dat maar definitief afscheid moest worden genomen. Maar steeds kwam hij als een duikelaar weer boven en vaak nam hij het lot in eigen hand. Met zijn staat van dienst was dat ook niet zo moeilijk. 

Poging tot een psychogram

Voor de buitenwereld was Karajan de arrogante, glamoureuze, machtbeluste, schier onverzadigbare jet-set megaster uit de oude anekdote over zijn aankomst uit Salzburg per trein op het Weense Westbahnhof begin jaren vijftig (hij had nog geen snelle auto of eigen vliegtuig). De taxichauffeur herkende hem niet en vroeg: “Waar mag ik u heenbrengen?” en hij antwoordde: “Kan niet schelen, ze hebben me overal nodig”. Geen wonder misschien dat Günther Grass hem ooit ‘het volmaakte kind’ noemde.Voor een geboeide leek is het lastig om niet te zeggen hoogst problematisch om objectief van een beroemdheid als Karajan een diagnose van zijn persoonlijkheid te maken. In de loop der jaren moest dat ook regelmatig worden geretoucheerd. Begin jaren vijftig begonnen in de geest van Beethovens louter grote bewondering voor Napoleon, kantelde dat beeld tweede helft jaren vijftig enigszins net als toen Beethoven de opdracht van de Eroica vernietigde nadat Napoleon zichzelf tot keizer had gekroond.

Een kritische coverstory over de dirigent in Elseviers Weekblad in juni 1968 kostte me daar wel na dertien jaar mijn baantje als ‘grammofoonmedewerker’. Het ging daarin echter wel om muziek en niet om uiterlijk vertoon.

Er ontstonden barstjes in het geïdealiseerde beeld. Het respect bleef, maar de unanieme bewondering voor elke volgende lp en later cd maakte plaats voor een wisselender, genuanceerder waardering. Dat had verschillende oorzaken. Om te beginnen waren daar vaak die nodeloze herhalingen van het ijzeren repertoire, alleen omdat de techniek zogenaamd een grote stap vooruit had gedaan. Maar erger was dat veel muziek voortaan met een tot hooglans gepoetst toch al gepolitoerd uiterlijk, zwelgend in sfumato Wohlklang werd opgedist. Iets wat sommige componisten beter past dan andere.  

De nazit

Het al genoemde interview kwam aarzelend op gang in de dirigentenkamer van de Philharmonie. We waren daar ’s morgens om negen uur uitgenodigd, moesten even wachten, werden tijdens de beginvragen hinderlijk gestoord door officials die aan het begin van een komende tournee allerlei praktische vragen hadden. Het leek dat de zendtijd na een minuut of twintig op was. En alleen het feit dat we teleurgesteld vroegen om een vervolg later in de middag na de middagrepetitie plus het feit dat we goed voorbereide, redelijk intelligente vragen hadden en niet tot de gangbare colonne onderdanige pluimstrijkers behoorden, maakte een lang vervolg tot het begin van de avond mogelijk zodat het hele vragenrepertoire kon worden afgewikkeld.Frappant was dat we tegen alle verwachting in te maken kregen met een haast verlegen, van muziek bezeten, bij nader inzien eenzame figuur die geleidelijk zijn afstandelijkheid aflegde en zich als boeiend verteller ontpopte, daarbij puttend uit veel ervaringen. Het eerste kwartier keek hij de beeldschone Birgitta nauwelijks aan, daarna ontdooide de dirigent en ontpopte hij zich als een aangename causeur.Niet toevallig verbleven we allen in hotel Kempinski waar we voor een nazit werden uitgenodigd. Volgens het personeel bracht de dirigent normaliter de avond alleen met een glaasje port in zijn suite door. Nu sprak hij haast van de hak op de tak springend over de verschillendste onderwerpen: over het belang van yoga, over zijn nieuwe zeiljacht voor tochten op de Middellandse Zee uit Nederland, over boeiende technische ontwikkelingen, over de genialiteit van Bachs fuga’s, over de perfectie van zijn eigen concentratievermogen, over het anorganische ritme van het begin van Beethovens Zevende symfonie dat, zoals hij met vingerkloppen op de tafel demonstreerde, het menselijke hinken nabootst en dus in een slechte vertolking wordt vervreemd. En tot slot een idealistische opvatting: wanneer de mensen bewust of onbewust een volledig geluksgevoel krijgen dankzij de volmaakte uitvoering van een groot muzikaal meesterwerk, zijn ze tenminste even een beter mens. Of de mens en de kunstenaar Karajan een dubbele boekhouding voerden? De nodige ambivalentie valt niet te ontkennen. Met enerzijds een verlangen naar het overschrijden van steeds verdere menselijke en technische horizonten en anderzijds bezeten van steeds opnieuw te realiseren onvoorwaardelijke artistieke, bijna religieuze muzikale opvattingen. 

Dan hebben we het nog niet gehad over het nuttige onderzoekswerk dat hij via de naar hem genoemde Stiftung stimuleerde en over de resultaten van zijn dirigentencursussen en –concoursen. Gergiev, Jansons en Kamu kunnen daarover meepraten.

Stortvloed van heruitgaven

In dit herdenkingsjaar laat de muziekindustrie zich niet onbetuigd met het nog eens uitbrengen van massa’s opnamen, waaronder gelukkig ook niet eerder verschenen materiaal. DG gaf een voorzet met het album De muziek, de legende (477.7097) met een cd met voor de dirigent niet louter representatieve werken van Bach, Brahms en Liszt en een dvd met brokken Beethoven, Leoncavallo, Suppé, Wagner, Brahms, Rachmaninov en Tchaikovsky.Op komst zijn bij DG verder een omvangrijke Karajan symfonie editie, een doos met 10 geremasterde analoge opnamen en eentje met 5 cd’s voor de samenwerking met Anne Sophie Mutter.Bij EMI staan vijf omvangrijke uitgaven op stapel, waaronder in twee dozen liefst 159 cd’s.Op dvd gebied komt bij DG ook van alles uit, daaronder ongetwijfeld het nodige dat eerder alleen op vhs band beschikbaar was. Maar er is ook nieuw, dus eerder onuitgegeven moois bij, zoals Wagners Rheingold met Thomas Stewart, Leoncavallo’s Paljas met Jon Vickers en een voor het eerst te verschijnen Boris Godoenov –van Moesorgsky met Nicolai Ghiaurov.Sony, beheerder van Karajans Unitel en Télémondial Eden beeldmateriaal, lanceert ook meer oorspronkelijke vhs uitgaven op dvd. Aangekondigd is een nooit eerder verschenen Missa solemnis van Beethoven. ArtHaus, de Japanse NHK en TDK kunnen ook nog wat in petto hebben. Die dvd’s zullen de dirigent waarschijnlijk vooral als manipulator en ijdeltuit tonen. 

Winst en verliesrekening

De balans van Karajans klinkende nalatenschap opmakend, komen we in grote trekken tot de volgende conclusies: 

Barokmuziek

Na een veelbelovend begin als klavecinist in een Collegium musicum en een levendige, vrij lichte en veerkrachtige Hohe Messe van Bach uit Wenen (EMI 567.207-2, 2 cd’s uit1952/3) volgden op het gebied van Vivaldi, Albinoni, Bach en Händel eigenlijk louter teleurstellingen. 

Beethoven

Van de met regelmaat herhaalde symfoniecyclussen is en blijft die uit 1961/2 het mooist. Belangrijk is verder het Tripelconcert met de drie Russische grootheden. 

Brahms, Haydn, Mendelssohn, Mozart, Schubert

Ongetwijfeld mooi, maar niet uitzonderlijk. Veelal te gladjes. 

BrucknerMet een blijk van grote affiniteit, zeker in de latere symfonieën 8 en 9. 

Franse muziekBerlioz virtuoos, maar zonder meerwaarde, Debussy en Ravel met onverwacht grote affiniteit, Honegger prachtig. 

Puccini

Heel idiomatisch 

De Russen

Karajan was een voortreffelijk Tchaikovskyvertolker. Te beginnen in 1938 nam hij de 6e liefst negen keer op. Prokofiev V: geweldig! In het geheim beleed Karajan een grote voorliefde voor Shostakovitch. Vreemd daarom dat hij alleen een prachtige Tiende naliet. 

Schumann

Heel geslaagde versies van diens vier symfonieën. 

Joh. StraussVaak wat al te geparfumeerd. 

Richard Strauss

Een componist wiens muziek Karajan op het lif geschreven lijkt. 

Twintigste eeuwse muziek Niet zozeer werken van Bartók en Stravinsky, als wel zijn aandacht voor muziek uit de Tweede Weense School leidde tot imposante opnamen. 

Verdi

Overwegend mooi fel en dramatisch. 

Wagner

Op een paar uitzonderingen na voortreffelijk.

Tot slot: de waardevolste opnamen 

Beethoven: de 9 symfonieën. Gundula Janowitz, Hilde Rössel-Majdan, Waldemar Kmennt, Walter Berry, de Wiener Singverein en het Berlijns filharmonisch orkest. DG 474.600-2 (6 cd’s) 

Beethoven: Tripelconcert. Met David Oistrakh, Mstislav Rostropovitch, Sviatoslav Richter en het Berlijns filharmonisch orkest. EMI 566.902-2. 

Berg: Orkestwerken; Webern: Passacaglia; Schönberg: Orkestvariaties. Berlijns filharmonisch orkest. DG 457.760-2. 

Britten: Variaties op een thema van Frank Bridge; Vaughan Williams: Thomas Tallis fantasie. Philharmonia orkest. EMI 476.880-2. 

Bruckner: De 9 symfonieën. Berlijns filharmonisch orkest. DG 429.648-2 (9 cd’s) 

Bruckner: Symfonie nr. 7 Berlijns filharmonisch orkest. EMI 476.888-2. 

Bruckner: Symfonie nr. 8. Weens filharmonisch orkest. DG 427.611-2 (2 cd’s) 

Bruckner: Symfonie nr. 9. Berlijns filharmonisch orkest. DG 429.904-2. 

Debussy: La mer; Prélude ä l’après midi d’un faune; Ravel: Suite nr. 2 Daphnis et Chloë; Pavane pour une infante défunte. Berlijns filharmonisch orkest. DG 439.008-2. 

Donizetti: Lucia di Lammermoor. Maria Callas, Ferruccio Tagliavini, Piero Cappuccelli e.a. met het Philharmonia koor en –orkest. EMI 566.441-2 (2 cd’s). 

Dvorak: Celloconcert; Tchaikovsky: Rococovariaties. Mstislav Rostropovitch met het Berlijns filharmonisch orkest. DG 447.413-2. 

Grieg: Peer Gynt suites 1 en 2; Holberg suite; Sibelius: De zwaan van Tuonela; Valse triste; Finlandia. Berlijns filharmonisch orkest. DG 410.026-2. 

Honegger: Symfonieën nr. 2 en 3; Stravinsky: Concert in D; Jeux de cartes. Berlijns filharmonisch orkest. DG 447.435-2. 

Humperdinck: Hänsel und Gretel. Elisabeth Grümmer, Elisabeth Schwarzkopf, Maria von Ilovsvay, Josef Metternich, Anny Felbermayer met het Philharmonia koor en –orkest. EMI 567.061-2 (2 cd’s). 

Leoncavallo: I pagliacci. Carlo Bergonzi, Joan Carlysle, Giuseppe Taddei, Rolando Panerai met het Berlijns filharmonisch orkest. DG 449.727-2 

Mahler: Symfonie nr. 6; Kindertotenlieder; Rückert liederen. Christa Ludwig met het Berlijns filharmonisch orkest. DG 457.716-2 (2 cd’s). 

Mahler: Symfonie nr. 9. Berlijns filharmonisch orkest. DG 439.024-2 (2 cd’s). 

Mascagni: Cavalleria rusticana. Fiorenza Cossotto, Carlo Bergonzi, Giangiacomo Guelfi, Adriane Martino met koor en orkest van La Scala, Milaan. DG 457.764-2. 

Mozart: De 4 hoornconcerten. Dennis Brain met het Philharmonia orkest. EMI 566.898-2. 

Mozart: Concertante symfonie in Es KV 297b. Met Sidney Sutcliffe, Bernard Walton, Cecil James, Dennis Brain en het Philharmonia orkest. Testament SBT 1091. 

Prokofiev: Symfonie nr. 5; Stravinsky: Le sacre du printemps. Berlijns filharmonisch orkest. DG 463.613-2. 

Puccini: La Bohème. Mirella Freni, Luciano Pavarotti, Elisabeth Harwood, Rolando Panerai, Gianni Maffeo, Nicolai Ghiaurov e.a. met koren en het Berlijns filharmonisch orkest. DG 421.049-2 (2 cd’s). 

Puccini: Madama Butterfly. Mirella Freni, Luciano Pavarotti, Robert Kerns, Christa Ludwig, Michel Sénéchal e.a. met het Ensemble van de Weense Staatsopera. Decca 417.577-2 (3 cd’s). 

Schönberg: Verklärte Nacht; Pelleas und Melisande. Berlijns filharmonisch orkest. DG 457.721-2. 

Schumann: De 4 symfonieën; Scherzo. Berlijns filharmonisch orkest. DG 429.672-2 (2 cd’s). 

Shostakovitch: Symfonie nr. 10. Berlijns filharmonisch orkest. DG 477.590-9. 

Sibelius: Symfonieën nr. 4-7; De zwaan van Tuonela; Tapiola. Berlijns filharmonisch orkest. DG 457.748-2 (2 cd’s). 

Joh. Strauss: Die Fledermaus. Elisabeth Schwarzkopf, Rita Streich, Nicolai Gedda, Helmut Krebs, Erich Kunz, Rudolf Christ, Karl Dönch, Erich Majkut e.a. met het Philharmonia koor en –orkest. EMI 567.074-2 (2 cd’s). 

R. Strauss: Alpensinfonie. Berlijns filharmonisch orkest. DG 439.027-2. 

R. Strauss: Also sprach Zarathustra; Don Juan. Berlijns filharmonisch orkest. DG 439.016-2. 

R. Strauss: Don Quixote; Ein Heldenleben; Symphonia domestica. Mstislav Rostropovitch met het Berlijns filharmonisch orkest. EMI 476.903-2 (2 cd’s). 

R. Strauss: Tod und Verklärung; Metamorphosen.Berlijns filharmonisch orkest. DG 410.892-2. 

R. Strauss: Vier letzte Lieder; Metamorphosen; Tod und Verklärung.. Gundula Janowitz met het Berlijns filharmonisch orkest. DG 447.422-2. 

R. Strauss: Ariadne auf Naxos. Elisabeth Schwarzkopf, Irmgard Seefried, Rita Streich, Rudolf Schock, Karl Dönch, Hermann Prey, Fritz Ollendorff, Helmut Krebs, Gerhard Unger, Lisa Otto e.a. met het Philharmonia orkest. EMI 567.077-2 (2 cd’s). 

R. Strauss: Elektra. Martha Mödl, Eberhard Wächter, James King, Lisa Otto, Lucia Popp e.a. met het Ensemble van de Weense Staatsopera. Orfeo C298.9221 (2 cd’s). 

R. Strauss: Der Rosenkavalier. Elisabeth Schwarzkopf, Christa Ludwig, Otto Edelmann, Teresa Stich-Randall, Eberhard Wächter, Nicolai Gedda e.a. met koren en het Philharmonia orkest. EMI 567.605-2 (3 cd’s). 

Tchaikovsky: De 6 symfonieän. Berlijns filharmonisch orkest. DG 429.675-2 (4 cd’s). 

Verdi: Ouvertures en voorspelen. Berlijns filharmonisch orkest. DG 419.622-2. 

Verdi: Aida. Mirela Freni, José Carreras, Agnes Baltsa, Piero Cappuccilli, Ruggero Raimondi, José van Dam met het Ensemble an de Weense Staatsopera. EMI 769.300-2 (3 cd’s). 

Verdi: Falstaff. Tito Gobbi, Rolando Panerai, Elisabeth Schwarzkopf, Anna Moffo, Luigi Alva, Fedora Barbieri, Nan Merriman e.a. met het Philharmonia koor en –orkest. EMI 567.083-2 (2 cd’s). 

Verdi: Il trovatore. Maria Callas, Giuseppe di Stefano, Rolando Panerai, Fedora Barbieri, Nicola Zaccaria, Luigi Villa, Renato Ercolani e.a. met het Ensemble van La Scala, Milaan. EMI 562.898-2 (2 cd’s). 

Wagner: Ouvertures en voorspelen. Berlijns filharmonisch orkest. EMI 476.896-2, DG 439.022-2. 

Wagner: Siegfried Idyll; Ouverture Tannhäser; Voorspel en liefdesdood uit Tristan und Isolde. Jessye Norman met het Weens filharmonisch orkest. DG 423.623-2. 

Wagner: Parsifal. Peter Hoffmann, José van Dam, Kurt Moll, Dunja Vejzovic, Siegmund Nimsgern, Victor von Halem, Kurt Rydl e.a. met het koor van de Duitse Opera Berlijn en het Berlijns filharmonisch orkest. DG 413.347-2 (4 cd’s). 

Wagner: Tristan und Isolde. Jon Vickers, Helga Dernesch, Christa Ludwig, Walter Berry, Karl Ridderbusch met het koor van de Duitse Opera Berlijn en het Berlijns filharmonisch orkest. EMI 769.319-2 (4 cd’s). 

De eerste opnamen (1938-1943). Diverse orkesten. DG 423.525-2 (6 cd’s). 

Nieuwjaarsconcert Wenen 1987. Weens filharmonisch orkest. DG 477.6336.