KENNEDY, NIGEL

NIGEL KENNEDY: EEN MERKWAARDIGE VIOLISTISCHE HYPE

Begin jaren tachtig in Lockenhaus. Daar was mijn eerste kennismaking met Nigel Kennedy, die toen oogde als een brave, wat saaie typisch Engelse kostschooljongen. Bij nadere kennismaking ging het echter om een typische Londense volksjongen die na op de Menuhin school en Juilliard te zijn geweest fantastisch viool kon spelen. Hij werd vergezeld door een wat schriel meiske dat toen zijn vrouw of vriendin was. Zij bekommerde zich erg om hem en ik herinner me haar het beste omdat ze voortdurend naar hem op zoek was. Of young Nigel toen al verdwijntrucs oefende? Van hem herinner ik me een prachtige uitvoering van Bartóks Solosonate, maar ’s avonds laat ook fraaie jazzimprovisaties.

Kort daarop verschenen zijn eerste EMI opnamen.

Uit eind jaren tachtig – of was het iets later? – herinner ik me een echte kwalijke verdwijntruc. Hij zou in Utrecht een matinee verzorgen. Het orkest zat klaar, maar Nigel daagde niet op. Hij was de dag tevoren wel even overgewipt uit Engeland en was ook die ochtend op Schiphol gearriveerd, maar toen daar door een misverstand geen taxi speciaal voor hem gereed stond, was hij meteen maar weer teruggereisd.

Geen wonder dat vooral in Engeland zo’n eigengereide artiest omstreden was en is. Voor velen is hij het product van een handige marktstrategie, voor anderen het schoolvoorbeeld van een egotripper, een vertolker wiens jongensachtige, mediavriendelijke imago camoufleerde dat hij in menig opzicht een gebrekkige techniek en weinig stijlbesef had. Kortom, een knaap die goed was om uitgeroepen te worden tot de meest overschatte kunstenaar. Voor anderen was hij echter een verfrissende verschijning. Zijn Cockney, zijn gedrag als voetbalfan, zijn nogal excentrieke houding op het podium werden ondergaan als iets verfrissends in de stijve, aan conventies hangende wereld van de klassieke muziek. Zijn houding en zijn manier van optreden stempelen hem tot een toegankelijk musicus, een van ons. Een soort verlosser, die ons kan bevrijden van de boeien van de klassieke gewichtigdoenerij. Dezelfde mensen bewonderen zijn flamboyante, uitdagende manier van optreden en zijn door een hoog vivere pericolosamente gehalte gekenmerkt spel. Aan fans geen gebrek.

Na een periode waarin hij zich geheel van de klassieke podia afwendde, trad hij in 1998 weer op onder het etiket “Classical Kennedy” en begon hij met een verzameling korte werken en bewerkingen als brokken uit een Solosonate van Bach (en niet een partita die hij vaak met veel gestamp van voeten speelde),  Bartóks Roemeense dansen, een Gymnopédie van Satie, Rimsky’s Hommelvlucht en het traditionele Engelse volkswijsje Scarborough Fair. Het ging om nieuwe arrangementen en om werken die niet eerder door viool en orkest werden uitgevoerd.

Over zo’n eclectisch geheel hoeft niemand zich te verbazen. Het lijkt haast wel een autobiografisch samengesteld programma op basis van de werken waarmee Kennedy zich de laatste tijd profileerde. Bach werd geleidelijk een handelsmerk van hem net als de volksmuziek die blijkbaar steeds interessanter voor hem werd, hoewel hij altijd al repertoire koesterde dat de grenzen van het ijzeren bestanddeel in alle richtingen overtrof. Zijn arrangementen van songs van Jimi Hendrix maakten, dat menigeen al ongemakkelijk in zijn stoel begon te schuiven. Zeker de puristen haalden hun neus daarvoor op. Hendrix stond ook op het programma waarmee Kennedy zijn comeback op het podium van de Royal Festival Hall vierde in april 1997 nadat hij zich vijf jaar had teruggetrokken omdat hij beweerde schoon genoeg te hebben van het spelen van dead guy stuff. In een TV programma verklaarde hij later de gemeenschappelijke factoren die volgens hem Bach, Bartók en Hendrix onderling verbonden. Ook al klonk dat niet geheel overtuigend, het maakte in elk geval duidelijk dat hij  Hendrix niet opvoerde om opnieuw te choqueren. Er is kennelijk meer met Kennedy’s beredeneerde uiteenzetting dan de wens om kost wat kost anders te zijn.

Door zijn wisselend gedrag heeft de violist wel heel wat ironie van het lot teweeg gebracht. Aan de ene kant verleidde hij menigeen die tot dan toe niets om klassieke muziek had gegeven om toch eens meer en aandachtiger te luisteren. Maar of die belangstelling blijvend was? Aan de andere kant moet er een minstens zo groot aantal luisteraars zijn dat vindt dat Kennedy een en al opgefokte hype zonder wezenlijke substantie is. Heel begrijpelijk, maar op basis van wat nu van hem bij herhaling kan worden hoorbaar gemaakt niet terecht.

Er zijn de afgelopen jaren wel gekker dingen gebeurd met musici die op basis van hun uiterlijk en hun gedrag en niet op basis van hun muzikale prestaties ineens alle aandacht kregen. Een mooi voorbeeld was Linda Lampenius, een violiste aan de achterste lessenaar van een Fins orkest die plotseling de status van wereldberoemde superster kreeg. Overigens werd dra niets meer van haar gehoord. Maar laten we eerlijk zijn: een meisje Lampenius dat ook opduikt in Playboy, zal altijd interressanter blijven voor het grote publiek door de manier waarop ze een g-snaar draagt dan door de manier waarop ze die bespeelt. Kennedy heeft nooit iets van doen gehad met die hype. De muziek stond bij hem altijd voorop.

Niet alleen speelde hij al duetten met Menuhin en Grappely voordat zijn ruige bink imago begon, het was ook het onterechte maar enorme succes van zijn tevens op video vastgelegde flitsende uitvoering van Vivaldi’s Vier jaargetijden en niet zijn liefde voor de voetbalclub Ashton Villa, zijn punk haardracht, zijn uitdossing als zeerover of zijn al-wight accent dat hem onder de aandacht bracht. Zijn eerste opname van Elgars Vioolconcert werd in Engeland al algemeen beschouwd als de beste die er van dat werk bestond, pace Menuhin, Campoli, Chung, Zukerman en anderen. Zijn tweede opname, gemaakt kort nadat hij weer besloot in publiek op te treden, is nog mooier.

Sommige provocerend lijkende acties blijken achteraf andere oorzaken te hebben gehad. Dat sabbatical van vijf jaar had bijvoorbeeld evenveel te maken met een medisch probleem dat hem verhinderde te spelen als met het genoeg hebben van “dooie lui”. Dat hij geen concerten meer wilde opnemen, was mede een gevolg van de ziekte en het overlijden van Klaus Tennstedt, zo ongeveer de enige dirigent met wie hij tot dan toe wilde samenwerken.

Het is onmogelijk om de hype rond Kennedy te vermijden. Zolang hij met verrassende en dus onverwachte dingen komt, zal hij voor opschudding zorgen. Gelukkig is het tegenwoordig net zozeer zijn muziekkeuze als buitenmuzikaal nieuws dat de muziekliefhebber raakt. Meer dan ooit wil men muzikaal worden verrast, al is het maar door de Aria op de g-snaar. 

 

(1982 en later)