BREAM, JULIAN

JULIAN BREAM: VIRTUOOS ZANGER OP ZES SNAREN

 

Ook zonder dat men specialist op gitaargebied is, kan men temidden van de massa gitaristen “Julianus primus” makkelijk herkennen. Voor de uitgesproken persoonlijke noot die zijn manier van gitaarspelen kenmerkt, is de basis al helemaal aan het begin gelegd, tijdens Breams leerjaren. Zijn neiging tot autodidactiek maakte dat hij van jongs af aan niet klakkeloos stimulansen oppakte, dat hij zich nooit aan imitatie waagde, maar het zocht in een versmelting van zijn individuele opvatting met de te spelen muziek.

In 1933 in Londen geboren, hoorde Bream als tienjarige voor het eerst plaatopnamen van Andres Segovia. Daar werd hij dusdanig door gefascineerd, dat hij ook meteen gitarist wilde worden. Aanvankelijk droomde hij dat hij als jazzgitarist carrière kon maken. Julians vader, een reclame tekenaar, speelde zelf gitaar en bracht zijn van muziek bezeten zoon de grondbeginselen van het gitaarspel bij. Gelukkig liet hij de verdere opleiding al gauw over aan de oude Witrus Boris Perrot. Diens techniek - hij was nog leraar van de laatste tsaar geweest - was intussen achterhaald. Maar Perrot had het onschatbare voordeel dat hij Segovia persoonlijk kende. Zo kon hij contact leggen tussen Julian en de Spaanse grootmeester. Dat moet de gedenkwaardigste gebeurtenis uit Breams muzikanten bestaan zijn geweest. Segovia was zo getroffen door het spel van de veertienjarige Engelsman, dat er bijna een gezamenlijke toernee uit ontstond. Maar Bream voelde zich daarvoor nog niet rijp genoeg. Hij wilde liever eerst nog wat van Segovia leren. Daaruit volgde in 1947 in Londen een eerste soort privé Masterclass. Een jaar later volgden nog een paar lessen en dat was blijkbaar genoeg voor de begaafde gitaaradept als wegwijzer voor het meesterschap.

Op zijn twaalfde had Bream een beurs gekregen om aan het Londense Royal College of Music te gaan studeren met als hoofdvakken cello, piano en gitaar. Merkwaardig genoeg figureert de gitaar op de laatste plaats. De reden daarvoor was, dat Julians bezorgde vader wenste dat zijn zoon werd opgeleid voor een ‘serieuze’ loopbaan als musicus. Wat dat betreft, telde de gitaar niet echt mee blijkbaar. Maar uiteraard kon de goedbedoelde vaderlijke raad de zoon niet afhouden van het door hem gestelde doel.

Ook al waagde de jonge Bream zich dan niet aan een tournee met Segovia, hij gaf in zijn eentje op zijn zeventiende wel zijn eerste openbare optreden in Londen. Een belangrijke tweede ontmoeting stimuleerde zijn loopbaan aanzienlijk: de ontmoeting in 1950 met Thomas Goff, toen Engelands belangrijkste bouwer van ‘oude’ instrumenten. Onder andere voor George Malcolm had hij prachtig klinkende klavecimbels gemaakt. Goff had al gauw door dat hij hier te maken had met een jonge kunstenaar die voorbestemd leek om oud Engelse, meer in het bijzonder Elisabethaanse muziek op authentieke manier te vertolken. Hij ontdekte ook, dat het hem daarvoor aan het juiste instrument ontbrak. Dus bood hij Bream aan om een historisch getrouwe luit voor hem te maken. Zo kwam Bream aan zijn tweede instrument, waarop hij volkomen autodidact is. Via Goff kwam hij in contact met andere Engelse uitvoerende musici als Malcolm en Pears.

Wat Bream bijzonder waardeert bij de luit is de heldere klank. Hij noemt het “a very straight, honest sounding instrument”. Op de gewetensvraag of hij liever gitaar of luit speelt heeft hij geen duidelijk antwoord. Feitelijk zijn beide instrumenten hem even dierbaar. De klank van beide met elkaar verwante instrumenten omschrijft hij als volgt: de luit is zilver, de gitaar goud.

Op Goffs Elisabethaanse luitkopie kon Bream zich steeds dieper in de bijbehorende luitwereld verdiepen. Vervuld van een gezonde dosis zelfkritiek bleef hij voortdurend werken aan de vervolmaking van zijn spel. De al genoemde ontmoeting met Engelands tenor no. 1, Peter Pears, was van groot belang. Via hem kwam hij in aanraking met het Engelse luitlied; in Pears vond hij een heel congeniaal interpreet van deze stof. Sinds 1952 treden beiden gezamenlijk op.

Een paar jaar later annexeerde Bream een ander domein uit de Engelse muziekgeschiedenis. Hij richtte het Bream Consort op om zich een jaar of vijf intensief te kunnen bezighouden met de uitvoering van de Morley Consort Lessons uit 1599, die bij de ontwikkeling van de kamermuziek een grote rol spelden. Ook hier was groot succes zijn deel. Zijn Consort leverde Bream in 1963 een prijs op voor de beste kamermuziekopname uit dat jaar.

De intensieve manier waarop Bream zich bezighoudt met oude muziek sluit niet uit dat hij ook grote belangstelling voor het heden heeft. Een geprofileerd kunstenaar als Bream vormt een uitdaging voor een componist om iets specifieks voor hem te schrijven. Met name Engelse componisten als Britten, Walton, Arnold, Berkeley lieten zich door hem inspireren, maar ook Henze. Toch staat Bream enigszins sceptisch tegenover de nieuwe muziek. Hij toont er vooral kritische belangstelling voor. Hij heeft ook een verklaring voor het feit waarom componisten uit de klassieke en vroegromantische tijd wezenlijk boeiender en degelijker met de gitaar omgingen dan de huidige collega’s. Hij oordeelt, dat bij componisten als Sor, Carulli of Lawes “de ziel in de gitaar leefde en deze tot klinken bracht. De ziel van die anderen leeft daarbuiten en daarom klinkt veel gemaakt en niet doorleefd”.

Een aantal jaren houdt Bream zich ook bezig met duospel. Zijn partner is John Williams. Hun samenspel vond de hoogst denkbare waardering van Segovia: “Het pionierswerk dat ooit door Fernando Sor en Dionisio Aguado op het gebied van het gitaarduo spel werd verricht, draagt zijn mooie vruchten thans bij Bream en Williams over wie ik moet zeggen, dat ze grootmeesters van hun kunst zijn.” Hun eerste duoplaat werd een commercieel succes; geen wonder dus, dat meerdere volgden.

Behalve solo-, duo- en kamermuziekspel concerteert Bream ook regelmatig met orkesten. Hij speelt dan niet uitsluitend voor de hand liggende werken van Rodrigo en Villa-Lobos, maar ook onbekend, nieuwer materiaal zoals dat van zijn drie jaar jongere landgenoot Richard Rodney Bennett.

Als gast van de gitaarvereniging in Cheltenham had Bream in 1947 zijn eerste concert gegeven. Vijftien jaar later ondernam hij zijn eerste wereldtournee. Met name in Azië wekte hij grote belangstelling voor oude muziek. In 1966 trad hij voor het eerst in New Yorks Carnegie Hall op. Medio jaren zeventig is zijn tournee agenda aardig vol met jaarlijks zes weken Amerika, zes weken Europa en drie weken Japan als uitgangspunt. Daar tussendoor worden allerlei andere verplichtingen waargenomen.

In het Engelse Wiltshire vestigde Bream als consequente verdere stap in zijn ontwikkeling een internationale zomerschool voor gitaristen. Helderheid gaat boven alles is Breams devies. Zeker waar het de luit betreft. Zijn luitspel bezit inderdaad  een ongelooflijke transparantie. Ook in een grote concertzaal blijft zijn luit een intiem klinkend instrument. Hij probeert er nooit een stralende brille aan te ontlokken. Hij houdt als het ware steeds een stille dialoog met het instrument. Weinigen anderen lijken zo “vergroeid” met hun eigen instrument. Waarschijnlijk is dat meteen ook het geheim waarom zijn luit en zijn gitaar zo bezield klinken. Eenvoud en gevoeligheid gaan fraai samen bij hem.

Breams fenomenale techniek loven zou betekenen luiten naar het Elisabethaanse Engeland dragen. Hij heeft een soevereine greeptechniek ontwikkeld, die schijnbaar moeiteloos functioneert. Bij hem weet de ene hand donders goed wat de andere doet. Greep en slag werken letterlijk hand in hand. De rechter beschikt over een vrijwel onuitputtelijk hoeveelheid van de meest diverse klankkleur nuancen dankzij een veelvuldig gedifferentieerde aanslag en herhaaldelijke wisselingen van de aanslagplekken tussen het galmgat en de snaarhouder. Op deze manier kan hij bijvoorbeeld klavecimbel sonates van Scarlatti als op een klavecimbel quasi tweemanualig laten klinken met een voortdurende wisseling der registers.

Wat echter nog meer fascineert, is Breams buitengewone kunst om op de gitaar te ‘zingen’. Dergelijke gitaar cantilenes doet niemand hem makkelijk na. Hij ontlokt zijn instrument de subtielste klanknuances in een van zijn lievelingswerken uit de moderne literatuur, Brittens Noctural variaties over Dowlands Come, heavy sleep. Bream zelf licht graag dat werk vooraf toe. Wat men hier hoort, is muziek geworden nacht met al zijn geheimzinnige en onheilspellende stemmen, met uiterst tere pianissimo klanken en flageolet stippeltjes.

Bream houdt van het landleven en woont buiten in Dorset. Uit die omgeving komt ook de hoesfoto van zijn plaat The woods so wild. Bream studeert daar zo’n drie tot vier uur. Ook al waardeert hij de componisten die voor zijn luit en gitaar schreven zeer, zijn lievelingscomponisten zijn Bach (niet alleen als luitcomponist) en Mozart. De renaissance die de gitaar de afgelopen tijd meemaakte, verklaart Bream - die immers zelf ooit jazzgitarist wilde worden - uit een reflex op de populaire muziek, die belangstelling voor het instrument wekte, ook al moet hij weinig hebben van elektrische gitaren. Natuurlijk is de hernieuwde belangstelling voor gitaarmuziek ook het gevolg van zulke goede vertolkers als Segovia, Bream, Williams, Brouwer en anderen.

Ruim dertig platen maakte Bream. Tenminste vijf daarvan werden bekroond. Dat is een weerspiegeling van het technisch kunnen en het artistieke topniveau van Bream. De meeste opnamen van hem verschenen bij RCA, die het geheel in een paar elkaar deels overlappende Editions op cd bundelde. Omdat het net als bij Ambrosiaanse en Gregoriaanse muziek gaat om een baaierd aan korte, afzonderlijke werkjes, is het volledige programma in de discografie niet in detail uitgewerkt. De RCA catalogus biedt wat dit betreft uitkomst.

 

DISCOGRAFIE JULIAN BREAM

Bach: Chaconne uit Vioolpartita no. 2 BWV 1004; Suite BWV 996; Partita BWV 1006a; Prelude, fuga en allegro BWV 998. EMI 555.123-2.

Bach: Chaconne uit Vioolpartita no. 2 BWV 1004; Shubert: Duo in A (uit strijkkwartet no. 9; Sor: Introduction et Variations sur un thème de Mozart; Tippett: The blue guitar; Turina: Gitaarsonate op. 61. Testamwnt SBT 1333.

Britten: Nocturnal; Lutoslavski: Melodie ludowe; Martin: 4 Pièces brèves; Brouwer: Sonate. EMI 754.901-2.

Elisabethaanse luitliederen. Met Peter Pears. Decca 444.524-2.

Gitaarwerken van Falla, Moreno Torroba, Sor, Turina, Villa-Lobos. DG 471.236-2.

Gitaarwerken van Albéniz, Granados, Malats en Pujol. RCA 74321-68016-2.

Julian Bream Edition deel 1. Luitwerken van Johnson, Cutting, Rosseter, Bulman, Bacheler, Holborne, Dowland, Byrd, Moritz, Philips, Huet, Dlugoraj, Ferrabosco, Neusiedler, Barfark, Besard. RCA 09026-61563-2.

Julian Bream Edition deel 2. Werken van Dowland, Milano, Cutting, Holborne, Kohaut, Händel, Vivaldi, Byrd, Johnson, Alison, Philips, Morley. Met George Malcolm, het Monteverdi orkest o.l.v. John Eliot Gardiner en het Bream Consort. RCA 0902661583-2.

Julian Bream Edition deel 3. Werken van Campion, Dowland, Britten, Vivaldi, Morley, Philips, Nicholson, Bacheler, Villa-Lobos, Sanz,, Albeniz, Rodrigo, Mozart, Giuliani, Bach, Weiss en Visée. Met Robert Tear en het Bream Consort. RCA 09026-61583-2.

Julian Bream Edition deel 4. Werken van Sanz, Guerau, Frescobaldi, D. Scarlatti, Cimarosa, Paganini, Mendelssohn, Tarrega, Falla, Ravel, Albeniz, Berkeley, Roussel, Smith Brindle, Martin, Walton, Mompou, Ohana, Torroba, Gerhard, Villa-Lobos, Maxwell Davies, Henze, Arnold, Bennett, Rodrigo, Boccherini, Haydn, Giuliani, Mudarra. Met George Malcolm en het Melos ensemble. RCA 09026-61583-2.

Julian Bream Edition deel 5. Werken van Dowland, Walton, Seiber, Fricker, Britten, Rosseter, Ford, Bach, Villa-Lobos, Rodrigo, Berkeley, Brouwer, Narvaez. Met Peter Pears, George Malcolm, het Londens symfonie orkest o.l.v. Andre Previn, Monteverdi orkest o.l.v. John Eliot Gardiner, RCA Victor kamerorkest o.l.v. Leo Brouwer. RCA 09026-61583-2.

Julian Bream Edition deel 6. Werken van Sor, Aguado, Granados, Albeniz, Tarrega, Malats, Turina,, Mudarra, Milan, Narvaez, Murcia, Boccherini, Sor, Boccherini, Rodrigo, Milan. Met Chamber orchestra of Europe o.l.v. John Eliot Gardiner en RCA Victor kamerorkest o.l.v. Leo Brouwer. RCA 09026-61583-2.

Julian Bream Edition deel 1-27. Gerangschikt op onderwerpen als “Gouden eeuw van de Engelse luitmuziek”, “Dansen van Dowland”, “The woods so wild”, “Concerten en sonates”, “Fantasieën, Ayres en dansen”, “Pop classics voor Spaanse gitaar” “Barokgitaar”, “Klassieke gitaar”, “Romantische gitaar”, “20e eeuwse gitaar I en II”, “Dedication”, “Gitaarconcerten” , Bream and Friends, “Music for voice and guitar”, “Elisabethaanse luitliederen”, “Bach”, “Villa-Lobos”, “Spaanse muziek in 5 delen”. RCA 09026-61584-2 t/m 09026-61610-2