ANDA, GEZA

GEZA ANDA: TOCH NOG MOZART

In de gauwigheid kan ik hem niet terugvinden in de Historie en kroniek van het Concertgebouw en het Concertgebouworkest, maar ik bewaar een dierbare herinnering aan Geza Anda die rond 1950 met dat orkest en niet in ‘het’ Amsterdamse gebouw doch in het toenmalig Philips Ontspanningsgebouw in Eindhoven onder leiding van Otto Klemperer Brahms’ 2e Pianoconcert speelde. Hij moet dat werk al in 1942 (andere bronnen zeggen 1939) in Hongarije kort na zijn afstuderen met Willem Mengelberg hebben uitgevoerd.

Als jongeman al kon hij op één avond de drie pianoconcerten van Bartók spelen en daarmee ovaties oogsten; hij was nauwelijks twintig toen Furtwängler de jonge Hongaar in 1943, tijdens de oorlog dus, als solist in Francks Variations symphoniques naar Berlijn haalde. Furtwängler noemde hem een ‘troubadour aan de vleugel’, daarmee Anda’s plezier aan een vocaal geïnspireerde pianistiek onderstrepend. Ook met de pianoconcerten van Liszt had hij groot succes. Bij al dat virtuoze gooi en smijtwerk is Anda altijd een bescheiden iemand gebleven die zich nooit op de voorgrond liet dringen.

Wat zijn de naakte levensfeiten van Anda? Geboren werd hij  19 november 1921 in Boedapest in een gezin van leraren en musici; als dertienjarige gaat hij naar dè Hongaarse pianistenfabriek, de Lisztacademie waar Dohnányi, Weiner en Kodály tot zijn leraren behoren. In 1940 wint hij de Listztprijs en geeft zijn eerste grote recital in november. In 1943 vestigt hij zich in Zwitserland waar hij van 1959-1968 in Luzern gedurende de zomermaanden masterclasses gaf. Daar vooral in 1958 met Haskil en Keilberth in Mozarts dubbelconcert  en vervolgens in 1959 met het Philharmonia orkest, weer onder Klemperer, in het 1e Tschaikovskyconcert, en tot slot in 1960 met Fricsay in Beethovens tripelconcert dat in datzelfde jaar net als de 3 concerten van Bartók in Berlijn werd opgenomen door DG. Behalve in Luzern trad Anda vrijwel jaarlijks in Salzburg op en heb ik hem nog regelmatig in natura beluisterd. Verder was ik aangewezen op zijn (te) schaarse lp’s, die maar gedeeltelijk op cd zijn verdoekt. Tussen 1953 en 1958 maakte hij opnamen voor EMI, daarna voor DG. Na 1972 werd het stil rond hem en 14 juni 1976 overleed hij in Zürich.

In 1953 ontstond voor Engelse Columbia zijn eerste opname van Brahms’ Paganinivariaties en Schumanns Etudes symphoniques. Nog steeds behoren deze vertolkingen tot de beste. Later volgde meer Schumann: Carnaval en Kreisleriana. Ook zijn Lisztsonate is nog steeds niet te versmaden en zijn weergave van de concertstudie Un sospiro is een juweeltje. Deels zijn deze vroegere opnamen nu gelukkig op Testament heruitgegeven. Als product van de Hongaarse virtuozenschool was het logisch dat hij zich op Bartók wierp. Maar hier manifesteerde zich voor het eerst ’s pianisten kritisch-selectieve karakter. Nooit heeft hij zoals zijn landgenoten Foldes, Siki en later Ranki, Kocsis en Schiff gestreefd naar een op volledigheid gerichte Bartókspecialisatie. Hij beperkte zich tot de drie pianoconcerten, de 1e versie van Voor kinderen en de Sonatine. Bartóks andere pianowerken liet hij min of meer links liggen. Ook aan de meeste werken van Haydn, Mozart en Beethoven ging hij voorbij. Haydn en Beethoven waren op zijn repertoire slechts elk met één sonate vertegenwoordigd, van Beethoven speelde hij verder alleen het 1e pianoconcert en het tripelconcert, maar maakte wel ooit voor DG een opname van de Diabellivariaties.

Populair werd hij daarentegen weer wel als Chopin-, Tschaikovsky- Rachmaninof-, Liszt- en pas veel later ook als Mozartvertolker. Zo ontstond gaandeweg een fascinerend beeld van de bescheiden, veel te vroeg gestorven kunstenaar. Anda leek een pianist die voortdurend op weg was. Op weg waarheen? Naar zijn betere ik, naar grotere artistieke veelzijdigheid. Dat “op weg zijn” houdt voor een talent dat niet door geniale zekerheden tegen onproductieve vergissingen is beschermd grote risico’s in. Het gevaar namelijk van een muzikale conventionaliteit. Anders gezegd: lang niet altijd wordt in bepaald repertoire de geest vaardig. Zoals Solti als dirigent tijdenlang niets met Beethoven “had”, zo kon Anda jarenlang niets met Mozart beginnen. Vervelend is als dergelijke interpreten zich niettemin aan Beethoven en Mozart wagen. Nietszeggende, holle vertolkingen zijn het gevolg.

Alleen als hij werd geïnspireerd door de juiste partner of gestimuleerd door invloeden van anderen kwam hij tot bijzondere prestaties op dit gebied. Beroemd – en heel geslaagd – is bijvoorbeeld zijn verklanking van Mozarts Concert voor 2 piano’s en orkest in Es met Clara Haskil en Alceo Galliera als dirigent. Maar verder was jarenlang duidelijk merkbaar, dat Anda, de briljante Bartók-, Liszt- en Franckvertolker zijn Mozart weliswaar technisch puik beheerste, maar veel oningevuld liet. Veel bleef leeg, virtuoos, aan het toeval overgelaten.

En dan ineens lijkt de vonk over te slaan: Anda heeft tijdens een intensieve samenwerking met het Salzburgs Mozarteum orkest Mozart ontdekt. Hij gunt zichzelf geen rust voordat hij hem geheel eigen heeft gemaakt, componeert zelfs eigen cadensen en vertrouwt het resultaat aan de plaat toe.

Die Mozart welke Anda zich heeft eigen gemaakt, is een Mozart van een innige teerheid en een solistische nederigheid. Natuurlijk lukken ook bij hem niet alle concerten even fraai. Bij een werk als KV 488 waar zoveel vergelijkingsmogelijkheden zijn, is vast te stellen, dat het nog zonniger en meer verinnerlijkt kan. Maar zijn KV 456, 466 en 467 zijn op het hoogste niveau. Bovendien moet worden bedacht dat Anda deze werken net als Perahia ook zelf dirigeert en dat het Salzburgse orkest van hem eerder aan Schlamperei onderhevig is dan het Londense van Perahia. Hij besteedt gelukkig wel veel aandacht aan de belangrijke blazerstemmen. Hooguit de langzame delen maken dikwijls nog een wat te neutrale indruk.

Niettemin is hier sprake van een interessante ontwikkeling: de aanvankelijk blijkbaar vooral voor het motorisch-virtuoze repertoire uit de laatromantische met name Slavische en moderne pianoliteratuur gepredestineerde kunstenaar liet zich aanvankelijk schijnbaar door een daarmee gepaard gaande roes bedwelmen om zich tenslotte te bezinnen op de muzikaal veel gecompliceerder problemen die Mozart, Beethoven en Schubert stellen. Vanzelfsprekend bleef het genoegen aan het elegante, tintelende en ritmisch impulsieve. Maar waar nodig weerstaat hij de verleiding om daaraan toe te geven. Het is mogelijk wat gewaagd om achteraf vast te stellen dat Anda’s terugkeer naar het Duitse classicisme ook samenhangt met het gegeven dat de grote, sombere laatromantische demonie tenslotte niet paste bij zijn naturel. Menig ander pianist speelde de pianoconcerten van Tschaikovsky en Rachmaninof pakkender, met meer overgave en brute ongeremdheid. Ook Anda’s Chopin is fraai, maar tamelijk kleinschalig.

Nog iets over die Bartók pianoconcerten. Tot mijn verbazing maakte de anders zo vriendelijke en collegiale Krystian Zimerman indertijd nogal wat negatieve opmerkingen over die reeks nadat hij die nader had bestudeerd. Hij vond dat sprake was van “hier en daar grove misvorming” terwijl in het algemeen juist altijd lof was toegezwaaid aan dat project. Overheersend klonk altijd grote waardering voor de wijze waarop hier spontaan en heel gedifferentieerd vitaliteit en poëzie in evenwicht waren gebracht en hoezeer sprake was van een waarlijk klassieke gouden standaard, getuigend van grote precisie en elegantie. Het is telkens weer een belevenis deze zo rijk gecontrasteerde werken pal na elkaar te beluisteren en met deze Hongaarse kunstenaars een reis te doorlopen van ruige beeldenstormerij via neobarokke virtuositeit naar een herfstige vreugde en berusting. De timing is die van grote acteurs, de getoonde brio en finesse blijven frappant na al die jaren. Wat verder vooral ook opvalt is de dynamische nuancering, vooral tussen de zachtste nuances van ppp, pp en p. Geen wonder, Anda en Fricsay moeten nog direct of anders indirect onder de invloed van de componist hebben gestaan.

 

Het geheel overziend, komt Anda naar voren als een typische pianist voor kenners en liefhebbers, iemand die op bescheiden wijze zijn eigen weg koos, niet aan die weg timmerde, wars was van publiciteit en de mallemolen van het moderne concertleven en iemand die een aantal geregistreerde pianistische kostbaarheden naliet.