KURT MASUR: VAN DE OUDE NAAR DE NIEUWE WERELD
Kort na de 'Wende' in Duitsland kreeg de in 1927 in het Silezische Brieg geboren Kurt Masur eindelijk de gelegenheid om internationaal zijn vleugels uit te slaan. Hij studeerde piano, directie en compositie aan het muziekcollege in Leipzig en maakte een typisch Duitse carrière, die via diverse provinciesteden leidde tot een verbintenis aan de Berlijnse Komische Oper van 1960 tot 1964 en die daarna voerde tot chef van de Philharmonie in Dresden in 1967 en in 1972 tot zijn Generalmusikdirektorschap in Leipzig. Het heette dat hij in het democratiseringsproces van de DDR meedong naar het presidentschap, hoewel hij dat zelf ontkent. In 1988 werd hij eerste gastdirigent van het Londens Filharmonisch Orkest. In het najaar van 1991 aanvaardde hij voor zes jaar de positie van muzikaal directeur van het New York Filharmonisch Orkest als opvolger van Zubin Mehta. Ook zijn voorganger Boulez had in New York niet zo'n bijster gelukkige hand, en de tijden van Bernstein daar lijken haast vergeten. Het lijkt haast een trend in de VS: een terugkeer tot de degelijke Centraal-Europese orkestcultuur, met als zwaartepunt in het repertoire de laatromantiek. In zoverre zou het geen toeval zijn dat Wolfgang Sawallisch in dezelfde periode werd benoemd in Philadelphia als opvolger van Riccardo Muti.
Masur, in zijn derde huwelijk, ditmaal met de sopraan Tomoko Sakurai, maakte dat in New York al snel duidelijk door Bruckners Zevende symfonie te kiezen voor zijn openingsconcert (en zijn eerste Teldec-opname daar). Hij voerde het werk vaak uit; het werd tenslotte door Arthur Nikisch en het Gewandhausorkest in 1885 ten doop gehouden.
Masur voelt ook een bijzondere affiniteit met Mendelssohn. Die maakte immers tussen 1830 en 1840 het Gewandhausorkest tot het beste uit Europa en stichtte bovendien het Leipzigs conservatorium. De nazi's sloopten zijn standbeeld en deden zijn muziek in de ban. "Maar dat betekende niet dat we ons niet van hem bewust waren en dat hij niet werd gespeeld", zegt Masur, "mijn pianoleraar vertelde over hem en in besloten kring werd zijn muziek ook nog wel uitgevoerd. Maar er gebeurden ook andere gekke dingen. Als Händels Judas Maccabeus werd uitgevoerd, gebeurde dat onder de naam 'De commandant'."
Masur gelooft dat tegenwoordig Mendelssohns muziek verkeerd wordt begrepen en wordt onderschat. "De mensen beschouwen hem als aardig, vriendelijk en beleefd. Maar hij was een vechter, niet alleen maar een midzomernachtsdromer. Hij schreef aan de burgemeester van Leipzig om opslag te vragen voor de leden van het Gewandhausorkest en hij kreeg dat voor elkaar. Ik herinner me dat toen ik in 1970 directeur van het Gewandhaus werd, de burgemeester tegen me zei: 'Nu ik Mendelssohns brieven heb gelezen, ben ik me ervan bewust geworden wat een aardige kerel u bent'."
Masur was al eerder in de VS opgetreden: in 1974 met het Cleveland Orkest en in 1981 als gast in New York. Hij verdeelt zijn aandacht nu tussen Leipzig en New York. Zijn gastdirecties elders heeft hij opgegeven. "De programma's in de Oude en Nieuwe Wereld overlappen elkaar gedeeltelijk. Het ijzeren repertoire wordt overal ten gehore gebracht. Maar in Duitsland zit men niet te wachten op bijvoorbeeld The Planets van Holst en de symfonieën van Sibelius. Die kan ik mooi in Amerika doen. Toch zijn die smaakverschillen kleiner geworden. Toen ik het Celloconcert van Schnittke uitvoerde, kreeg ik in Leipzig en New York dezelfde positieve reacties. Bij de eigentijdse muziek treden ook de grootste cultuurverschillen op. Ik vind het absoluut noodzakelijk om de moderne muziek van het land waarin je werkt te laten horen. Ik ben druk Amerikaanse partituren gaan bestuderen."
Dat leidde in New York meteen bij zijn eerste officiële optreden tot de presentatie van Coplands Old American Songs, met Thomas Hampson als solist, en tot een paar korte stukken van John Adams, Tromba lontana en Short ride in a fast machine. Ook introduceerde hij de orkestratie door William Schuman van Ives' Variaties over America. Was dat echt een eerste kennismaking? "Ik kende zelfs de pianoversie niet. Maar het is muziek die je de indruk geeft dat Ives er lol in had om eraan te werken en er grapjes in uit te halen. Het was leuk om het uit te voeren." Ander nieuws op zijn repertoire vormen Zwilichs Fluitconcert en Brittens War Requiem.
Gedurende die zes jaar zal Teldec exclusief 32 opnamen van het orkest uitbrengen. Een ongewoon aspect van dat contract is dat het - waarschijnlijk om de kosten te drukken - louter om liveopnamen in de Avery Fisher Hall zal gaan. Los van de economische factoren wil Masur het ook zo. "In de studio weet je nooit echt hoe goed een orkest is. Een zaalopname geeft je een veel hechtere band met het eigenlijke concert. Maar al te vaak is een studio-opname een nieuw voorbeeld van frustrerende perfectie." Om bijgeluiden en storingen te kunnen elimineren, dient een generale repetitie zonder publiek.
Collega's noemen deze positie in New York wel een 'zelfmoordplaats'. Eerder was het baantje aan Abbado aangeboden, maar die ging veel liever naar Berlijn. De tekortkomingen van Mehta in zijn latere periode en van Boulez voor hem bleken niet evident; het klikte kennelijk goed tussen orkest en dirigent en met succes werd ook aan de eerste opname voor Teldec begonnen. Misschien is niet alles rozengeur en maneschijn. Een orkestlid: "Masur is een strenge leermeester en hij gaat niet altijd even diplomatiek te werk." Een conflictje over diensten en werktijden werd onlangs in de kiem gesmoord en in Masurs geest opgelost.
"Waar het me primair om gaat", aldus Masur zelf, "is de kwaliteit van de muziek, en ik verwacht gewoon van elke speler dat hij of zij z'n uiterste best doet om dat te bereiken. Wie de verrichtingen van het orkest goed volgt, heeft kunnen vaststellen dat er van meer inzet, meer saamhorigheid sprake is." Het orkest, intussen ruim honderdvijftig jaar oud, kreeg ook een nieuw management, wat onder andere inhield dat er meer dames in belangrijke functies werden geplaatst. "Ik noem ze zo onseksistisch mogelijk mijn amazones", aldus Masur, die ook beweert dat hij "niet het dirigententype is dat naar eigen glorie streeft. Liever probeer ik de harten van de mensen te raken. Bijvoorbeeld door iets van de Oude Wereld naar de Nieuwe te brengen."
Het geluid van de New Yorkers lijkt milder, warmer te zijn geworden. Is daar bewust naar gestreefd? "Klank als zodanig is nooit mijn doel. Zinvol orkestspel, daar gaat het om. Voor sommige werken moet je juist niet streven naar een warme klank, bijvoorbeeld in de werken van Shostakovich, Janacek of Berg. Die vergen een scherpere klank, zodat je de pijn van de componist kunt meevoelen. Maar de symfonieën van Mozart bijvoorbeeld komen uit een heel andere wereld. Het gaat er dus om met het publiek in elk werk de betekenis die de componist zijn werk meegaf, te communiceren. Dat in New York te realiseren, bleek niet zo moeilijk. Heviger heb ik moeten vechten tegen routine en sleur in de uitvoeringen. Dat komt omdat het orkest het hele jaar rond zoveel concerten moet geven. Dat hele schema heeft tot de gewoonte geleid dat men soms alleen maar zijn plicht doet. Dát wil ik veranderen. Het is bijvoorbeeld onzin om elk programma met evenveel repetities voor te bereiden. Sommige werken vergen meer, andere wat minder voorbereiding. In zoverre ben ik in Leipzig erg tevreden. Als ik daar een lang en moeilijk werk heb uitgekozen, zoals bijvoorbeeld de Michelangelo Symfonie van Friedrich Schenker, dan kon ik wel twaalf repetities van elk drie uur gebruiken. In New York gaat dat helaas niet. Een kwestie van geld. Natuurlijk zijn er werken die de New Yorkers vanuit hun ruggengraat aanvoelen: An American in Paris van Gershwin, het Tromboneconcert van Christopher Rouse. In Europa zou ik daar meer zorg en tijd aan moeten besteden. Omgekeerd zou ik hier meer aandacht moeten kunnen besteden aan werken uit de Europese traditie, ook al kennen ze die eigenlijk wel en ook al kent het orkest feitelijk nauwelijks grenzen. Maar ze hebben meer tijd nodig om ook een zinvolle vertolking te geven, eentje met dieptewerking. Op intonatie, precisie en tempo hoef ik nauwelijks te letten; wel op het feit of ook het verhaal achter pakweg Dvoraks Nieuwe Wereld Symfonie wordt verteld: het innerlijke drama van een man vol heimwee, die half verloren is in die Nieuwe Wereld. Als we dat niet ook kunnen uiten, laten we de essentie weg. Intussen vormt deze symfonie zoiets als de hoeksteen uit het repertoire." Ook Bruckner heeft Masurs grote liefde. "Ik word er nogal eens van beschuldigd dat ik een Bruckner-specialist zou zijn of een Brahms-specialist, zelfs een Beethoven-specialist. Overigens voerde Nikisch die zo nauw met de geschiedenis van het Gewandhausorkest verbonden Zevende symfonie van Bruckner weliswaar compleet, zonder coupures uit, maar wel met de bekkenslag in het adagio. Aan die mijns inziens verkeerde traditie heb ik een eind gemaakt. Nikisch had dat effect bij Bruckner afgedwongen, maar daardoor hoorde je die prachtige climax in C niet meer. Zelf heb ik helemaal niet de indruk specialist op enig gebied te zijn. Mijn repertoire reikt van Bach tot eigentijdse muziek. Natuurlijk moet elke behoorlijke dirigent Beethoven, Brahms, Bruckner en Mahler in zijn mars hebben, maar er is meer. Ik voel me ook verplicht jegens Schumann en Mendelssohn, die als dirigenten van het Gewandhaus Orkest ook middenin de muzikale traditie staan."
Zijn er nog modernen voor wie hij graag wil pleiten? "O zeker, Siegfried Mathus is een van mijn beste vrienden en ik geloof sterk in zijn muziek. Op de galapremière ter ere van het tweehonderdjarig bestaan werd diens Gewandhaus Symfonie uitgevoerd. Daar stonden verder werken van Wagner en Goebaidoelina op het programma. Mathus is heel overtuigend, omdat hij vanuit de traditie een brug naar het heden slaat. In de VS pleit ik ook graag meer voor Shostakovich - de Dertiende symfonie, Babi Yar met Jevgeni Jevtoesjenko, die zijn eigen gedichten voorlas - en Britten, met name voor het War Requiem."
Ook in Nederland werd in de pers veel positieve aandacht besteed aan Masurs rol in Leipzig om de DDR op te rollen. Hoe dicht was hij toen bij een politieke carrière? "Ik krijg nog steeds te horen dat ik een machtig man was in het Oostblok, maar dat is gewoon niet waar. Ik werd gerespecteerd, maar dan als musicus, als kunstenaar. Kijk, wanneer ik mijn luisteraars Beethoven, Brahms, Bruckner en al die andere componisten wil laten begrijpen met hun humanistische boodschap, dan moeten mijn eigen innerlijke gevoelens ook humanistisch zijn. Als ik vind dat die tengevolge van bepaalde wreedheden geweld worden aangedaan, moet ik dat uiten. Ik vind dat een noodzaak, een plicht. Ik was niet een soort politicus. Rostropovich ook niet. Die wilde ook alleen maar mensen helpen. Bij mij was dat hetzelfde. Humanist zijn houdt in dat je geen lid van een politieke partij bent. En als politicus kun je niet overwinnen zonder krachtige steun uit je partij." Na een korte pauze voegt hij daaraan toe: "Bovendien is gebleken, dat musici meestal slechte politieke leiders zijn."
Zorgen hebben Masur en de Nederlandse directeur van het Gewandhaus, Robert Weeda, intussen best over hun onderneming. Masur: "Ik ben dankbaar en trots dat niet één orkestlid is opgestapt om zich elders financieel te verbeteren, hoewel dat erg attractief moet zijn." Het probleem is niet uitzonderlijk: de overheid kort op subsidies en sponsors staan niet te dringen. Erger is dat ook orkestplaatsen in het geding zijn. Weeda: "Omdat we niet alleen een behoorlijk groot aantal Gewandhaus-concerten moeten geven, maar ook het operaorkest moeten bemannen en daarenboven zondags in de Thomaskerk de cantatediensten moeten begeleiden, beschikten we over 207 musici in vaste dienst. Dat is intussen teruggebracht tot 193 en moet - liefst door natuurlijk verloop - nog verder naar beneden."
"Minder operavoorstellingen geven betekent minder mensen nodig hebben. Het lijkt wel of de autoriteiten niet beseffen wat voor een unieke schat ze in huis hebben", voegt Masur daar aan toe. "Ook bij de staf moeten voor het eind van het jaar dertien mensen weg", aldus Weeda.
(18 april 1993)