IGOR MARKEVITCH: DUBBELLEVEN ALS COMPONIST EN DIRIGENT
De eerste indrukken waren geweldig. Tal van factoren speelden een rol: als twintigjarige tengevolge van de oorlogsjaren niet verwend met buitenlandse reizen was Zwitserland een luxeparadijs. Voor het eerst sinds je klein kind was weer in de bergen, een boeiend congres van de Jeunesses musicales in Genève, leuke contacten met andere jonge buitenlandse congresgangers, maar bovenal toch voor het eerst Stravinsky’s Sacre in natura horen uitvoeren - een onvergetelijke ervaring, want de uitvoering in de Victoria Hall was geweldig. Igor Markevich, erg fijnbesnaard, slank en met een markant, nogal hoekig gezicht, leidde het Suisse Romande Orkest en had van tevoren in heel precieus Frans een toelichting gegeven. Er was meer Stravinsky die indruk maakte, een Histoire du soldat, maar die eerste Sacre bleef de dominante impressie. Later, begin 1953, voor het eerst bevestigd via de HMV 25-centimeterplaat CLP 1003 en daarna nog eens op een zelfs nog hoger niveau in de zomer van 1960 met een nieuwe stereoversie ASD 313 (die eerder al in mono als ALP 1745 was uitgebracht), beide met het Philharmonia Orkest. Overigens is die uitvoering van het Suisse Romande Orkest ook op cd uitgebracht, goed voor het jeugdsentiment.
Geleidelijk aan werd het stiller rond de dirigent Markevich. Gedurende de jaren vijftig en zestig was hij een graag geziene gast bij alle belangrijke orkesten; aan het begin van de jaren zeventig beperkte hij zijn activiteiten echter drastisch. Een zware ziekte hield hem jarenlang aan het bed gekluisterd; bovendien ging zijn belangstelling naar andere zaken uit.
Dat is meteen een van de belangrijkste indrukken die men bij de bestudering van de persoon Markevich opdoet: hij was bij alle professionaliteit nooit een vakidioot, maar eerder een veelzijdig musicus, een open, in politiek geïnteresseerd en geëngageerd iemand, die geen plezier beleefde aan het jetset-muziekleven en die, in tegenstelling tot het specialistendom van nu, geen zin had in repertoireversmalling. Zelf beheerste hij een enorm breed repertoire van Purcell en Monteverdi tot Messiaen en Boulez, waarin ook componisten als Gounod en Offenbach uit Frankrijk, Nielsen en Berwald uit Scandinavië plus Albeniz en Granados uit Spanje - om maar een paar geografische uitersten te noemen - een plaats hadden. Hij was bovendien geïnteresseerd in muziekwetenschappelijke kwesties, bestudeerde manuscripten in bibliotheken en uitte zich daarover schriftelijk.
Igor Markevich werd 27 juli 1912 in Kiev geboren. Zijn vader Boris was pianist, een leerling van Eugen d’Albert. In 1914 emigreerde de tot de Oekraïense adel behorende familie naar Parijs en vervolgens in 1916 naar Zwitserland, waar Igor in Vevey naar school ging en eerst pianolessen kreeg van zijn vader, daarna bij Paul Loyonnet. Tengevolge van de Russische revolutie viel aan terugkeer naar huis niet te denken; de muziekstudie vergde daarom ook zware offers van de familie. In 1925 hoorde Alfred Cortot hoe de dertienjarige zijn zelf gecomponeerde pianosuite Noces speelde, stelde het stuk voor aan zijn muziekuitgever Senart en nodigde Markevich uit om verder te studeren in zijn Parijse pianoklas. Als veertienjarige ging hij bij Cortot naar de Ecole normale de musique en studeerde compositie in de 'Boulangerie' van Nadia Boulanger.
Na zijn studie vond hij in Serge Diaghilev een begunstiger, die hem een opdracht gaf voor een pianoconcert en een ballet. Ook na Diaghilevs dood in 1929 werd Markevich verder begunstigd. Willy Strecker, de eigenaar van de muziekuitgeverij Schott-Verlag, steunde hem en bracht zijn werken, die ook overal in Europa werden gespeeld, in druk uit. In de jaren dertig werden vooral in Frankrijk zijn door Serge Lifar gechoreografeerde ballet L’envoi d’Icare, het oratorium Le paradis perdu uit 1935 en Lorenzo il magnifico veelvuldig uitgevoerd. Curieus genoeg maakte - of all orchestras - het Gelders Orkest voor Naxos twee cd’s met werken van Markevich. Hij verwierf een reputatie als eigentijds toondichter die betrekkelijk binnen de heersende stromingen blijft.
In 1933 debuteerde hij als dirigent van een eigen orkestwerk, Rebus, bij het Concertgebouworkest. Van 1934 tot 1936 studeerde hij directie bij Hermann Scherchen in Zürich. Pas toen hij in de dertig was, begon Markevich dus echt met dirigeren als hoofdberoep. Met zijn vrouw Kyra Nijinsky, de dochter van de beroemde balletdanser, vestigde hij zich in Settignano, in de buurt van Florence. Daar raakte hij bevriend met de componist Luigi Dallapiccola en de dirigent Vittorio Gui.
In de winter van 1942 werd de dirigerende componist ernstig ziek. Ook in zijn latere leven werd hij herhaaldelijk door ziekte geteisterd. Tijdens zijn herstel in een kliniek in Fiesole, een periode die hij zelf later omschreef als "een dood tussen twee levens", besloot hij het componeren eraan te geven en voortaan alleen nog te dirigeren. Maar daarvoor engageerde hij zich nog politiek: hij sloot zich aan bij het Italiaanse verzet tegen de Duitse bezetters. Na de oorlog werd hij door de Amerikanen belast met de wederopbouw van de Maggio musicale Fiorentino.
Daarmee begon de lange lijst van dirigentschappen die hij uitoefende. Chef van de Maggio musicale in 1944, 1949 en van 1952 tot 1955, van het Stockholm Filharmonisch Orkest van 1956 tot 1960, van het Montréal Symfonie Orkest in 1957 en 1958 en tegelijk, van 1957-1961, in Havanna en van het Parijse Lamoureux orkest (waarmee hij heel wat bekroonde lp’s maakte). Tussen 1965 en 1969 bouwde hij het orkest van de Spaanse omroep in Madrid op en van 1969 tot 1973 was hij artistiek directeur van de opera en het orkest in Monte Carlo. In 1973 werd hij nog chef van het Sint Cecilia Orkest in Rome, maar werkte hij hoofdzakelijk als gastdirigent.
De Parijse periode bij het Lamoureux Orkest was niet in alle opzichten gelukkig, omdat het orkest nogal met de Franse slag reageerde. Bekend is de anekdote waarin Markevich tijdens de tweede repetitie van een bepaald werk tegen de slagwerker zegt: "Waarom speelt u daar niet zoals we gisteren hebben afgesproken?" waarop de slagwerker: "Excusez-moi maître, maar toen zat mijn remplaçant hier. Ik weet van niets." Markevich: "Denk er dan vanavond tenminste tijdens het concert aan." Paukenist: "Dat heeft geen zin, want dan zit er weer iemand anders."
In de periode van 1938 tot 1977 maakte Markevich meer dan honderd grammofoonopnamen, waarvan er tenminste acht met internationale prijzen werden bekroond. Veel van dat moois is helaas niet meer leverbaar: Offenbachs La périchole en Glinka’s Leven voor de tsaar bijvoorbeeld.
In 1949 begon Markevich met zijn beroemde dirigentencursussen, die hij aanvankelijk in het Mozarteum in Salzburg, en daarna in Mexico, in Monte Carlo, in Moskou en Madrid en tot slot in 1975 in Weimar hield. In 1963 verleende het Staatsconservatorium in Moskou hem een leerstoel. Een deelnemer aan zo’n dirigentencursus bericht daarover:
"In het begin botste zijn manier om uiterst consequent te proberen om alle aspecten van de dirigeertechniek rationeel te achterhalen, dus leerbaar te maken met de algemeen heersende gewoontes. Hij verwees veel naar het gebied van de imponderabilia en wilde niet dat al over opvattingen werd gesproken zolang niet eerst de technologie duidelijk was. De methodiek van de analytische voorbereiding maakt een soort overwicht, een gespannen gelatenheid mogelijk bij het eigenlijke dirigeren. Markevich zelf demonstreerde dat telkens weer. Hij besteedt weinig fysieke energie aan het 'animeren' en inspireren, daarentegen veel energie aan oplettendheid en controleren. Omdat de dirigent van tevoren precies heeft bepaald wat hij wil bereiken en met welke middelen hij dat wil doen, loopt hij geen gevaar om, zonder dat hij het zich bewust is, meer met zichzelf dan met de overdracht van zijn bedoelingen bezig te zijn. Op die manier wordt hij het collectieve geweten van een orkest. Niet alleen de werkwijze wordt zo vastgelegd, maar ook de houding tegenover het werk en de partners met wie hij samen musiceert. Markevich hield niet op met spreken over de nodige bescheidenheid van de dirigent. Hij bedoelde daarmee een bescheidenheid waarmee wordt afgezien van verordonneren en het letterlijk grote gebaar, omdat dit makkelijk tot ongewenste neveneffecten kan leiden. Als er een dirigerende democraat is, dan wel hij."
Zelf zegt Markevich over zijn lessen: "Ik geloof dat dirigeren in principe functioneel moet zijn, op het orkest gericht, en dat een dirigent die werkelijk eerlijk en effectief wil werken moet dirigeren alsof hij voor een blind publiek staat. De spectaculaire kant mag helemaal geen rol spelen." Deze uitspraak geldt ook voor Markevich zelf, met zijn onspectaculaire, rationele en tevens bescheiden dirigeerstijl.
Tot ‘'s dirigenten andere activiteiten behoort onder andere een opmerkelijke orkestversie van Bachs Musikalisches Opfer, die hij in 1950 maakte. Ook andere werken heeft hij uit archieven opgedoken, speelklaar gemaakt en met zijn Spaanse orkest opgenomen. Zo maakte hij onder meer een klinkende anthologie van de zarzuela, de Spaanse operette.
Een van de belangrijkste projecten uit zijn latere jaren - naast het schrijven van een autobiografie, die onlangs in Frankrijk verscheen en die heel wat meer behelst dan de gangbare bespiegelingen van een prominent iemand, maar eerder een nuttig beeld geeft van een heel tijdperk - vormt een kritische nieuwe, bij Peters in Leipzig verschenen uitgave van alle symfonieën van Beethoven. Niet alleen de tekst zelf wordt zo exact mogelijk weergegeven, maar ook de heersende uitvoeringspraktijk komt aan bod, met alle belangrijke aantekeningen, articulaties, retouches en andere indicaties zoals die door beroemde dirigenten als Mahler, Weingartner, Mengelberg en Furtwängler zijn genoteerd. Een schatkamer voor elke uitvoerende en beschouwende musicus.
Bij een musicus die het dirigeren slechts als één belangrijk facet in zijn leven beschouwde, is de vraag naar een oudedagsstijl niet relevant: Markevich is zelfzelf voortdurend trouw gebleven, min of meer volgens zijn principe: "Niet wij maken de muziek, we helpen slechts bij het muziek maken."
De opnamen die Markevich in de jaren vijftig en zestig voor HMV, Philips en DG maakte, waren voor een groot deel maatgevend. Sommige daarvan zijn gelukkig nu nog in omloop. Neem de Philips-opname met twee pianoconcerten van Mozart met Clara Haskil, en de genoemde Sacre. Verdwenen zijn helaas zijn prachtige visie op Haydns Schöpfung met Irmgard Seefried, Richard Holm en Kim Borg uit 1955, Verdi’s Requiem in Moskou met de toen 27-jarige Galina Vishnevskaya en Falla’s Nachten in de Spaanse tuinen. Verdwenen is ook zijn Philipsopname van Bergs Vioolconcert met Arthur Grumiaux. In 1953 nam hij in Moskou, tot nu toe voor het eerst en het laatst, Stravinsky’s Symphonie de psaumes op in de bezetting die de componist bedoelde: met jongensstemmen in de sopraanpartijen. Van dezelfde componist maakte hij twee versies van L’histoire du soldat, een Franse met Cocteau en Ustinov en een Duitse met Klaus Klammer. Tot zijn laatst bekende opnamen behoren de Tschaikovsky-symfonieën, die hij in Londen voor Philips opnam. Ook hier was het resultaat nogal revolutionair, omdat alle sentimentalisatie en parfumering, alle bombast waren uitgebannen.
Op 7 maart 1983 overleed Markevich op zeventigjarige leeftijd in Antibes. Hij was net teruggekeerd van een concertreis door Japan en Rusland. Dat levenswandel, artistiek profiel en ziekte ertoe bijdroegen dat Markevich gaandeweg uit de belangstelling raakte, is triest, maar hij was er zelf mede debet aan, gewild of ongewild. Door niet langer in de grote muziekcentra op te treden, verloor men de concertdirigent uit het oog en zijn betekenis als dirigent werd haast alleen in vakkringen onderkend.
(1990)