MARIO DEL MONACO: WAGNER ALS EINDDOEL
We schrijven najaar 1965. Naar aanleiding van een tournee door Duitsland van Mario del Monaco is door Decca een persconferentie ter ere van de dan nog sterzanger georganiseerd. Qua nieuwswaarde levert die weinig op, de gestelde vragen blijven bij algemeenheden omdat geen van de week- en maandblad journalisten graag ziet, dat hun eventuele intelligente vragen en de hopelijk veelzeggende antwoorden daarop de volgende dag al worden gepubliceerd door de ook aanwezige dagbladpers. Een exclusief interview is altijd waardevoller, maar dat leek er in alle drukte niet in te zitten.
Toch deed zich in de hotelfoyer een gunstig moment voor om de tenor in gezelschap van zijn echtgenote even apart te nemen. Makkelijk was een gesprek niet. Het voltrok zich namelijk niet alleen in een mengelmoes van Italiaans, Frans en Engels, maar ook het stormachtige temperament van de zanger nam soms stormachtige vormen aan. Niettemin hier een destillaat van het palaver.
U heeft net meegedaan aan een autobiografische film over uw leven voor de Italiaanse TV. Betekent dit dat u al terugkijkt op een min of meer afgesloten levenswerk?
“Tot op zekere hoogte wel. In de eerste plaats moet die film echter een authentiek beeld van me geven. Hij moet de relatie tussen mijn leven en mijn kunst aantonen. Daarom begint hij met een tafereel waarin ik in Otello kostuum over het San Marco plein in Venetië loop, helemaal in historische zin. Dan steek ik een sigaret aan en Shakespeare’s historische Venetië verandert plotseling in het heden. Dat is de rode draad door de film. Telkens wordt achter het masker van de artiest gekeken om zijn leven duidelijk te maken.”
Krijgen we buiten Italië de kans om die film te zien?
“Ik denk het wel. Zover ik weet wordt hij om de kosten te dekken aan alle landen met culturele interesse doorverkocht. Finland vormt een uitzondering, daar slaat men blijkbaar de sauna hoger aan dan de opera.”
In welk opzicht betekent deze film voor u een slotakkoord?
“Ik heb nu het voor mijn stem geschikte opera repertoire helemaal doorgezongen en wil liefst met andere tonen, andere kleuren een andere wereld openen. Kortom: ik wil in Bayreuth Wagner zingen.”
Verbazing alom (om met de gemeenteraad verslaggever te spreken). Is dat een droom of een echte wens?
“Het is een wens die ik al lang koester en die langzamerhand in vervulling lijkt te gaan. In 1954 informeerde Kirsten Flagstad na een voorstelling aan de Met in New York of ik niet Wagner wilde zingen. Toen was dat voor mij een curiositeit. Maar sinds Wieland Wagner me zes jaar geleden aanbood om in Bayreuth Lohengrin te komen zingen, heb ik me serieus met dat probleem bezig gehouden. Lohengrin is voor mijn Wagnerdebuut te zwaar, dat heb ik ook Wieland Wagner gezegd. Maar momenteel werk aan de rollen van Parsifal en Siegmund in de ‘Walküre”. Ik hoop volgend jaar maart die Siegmund in Stuttgart te zingen”
U bent niet de eerste Italiaanse dramatische tenor die Wagner wilt veroveren. Maar u weet zeker ook dat uw voorgangers Aureliano Pertile en Giovanni Martinelli daarmee weinig geluk hadden.
“Ik weet precies hoe Martinelli met zijn poging om aan de Met Tristan te zingen schipbreuk leed. Maar mij moet het lukken.”
Bent u niet bang dat u door uw Wagner vertolkingen de Italiaanse zanglijn zult kwijt raken? Er is toch een groot verschil of u de vloeiende melodiek van bijvoorbeeld Macduffs aria ‘O figli, o figli miei; Ah, la paterna mano’ uit Verdi’s “Macbeth” zingen of Siegmunds ‘Winterstürmen wichen dem Wonnemond?
“Helemaal niet. Ziet u, ‘Ah, la paterna mano’ (spontaan de aria zingend) slingert zich melodisch net zo naar boven als de aria van Siegmund: dat ligt mijn stem. En bij Wagner komen minder toptonen voor dan bij de Italianen, je kunt je beter concentreren op de muziek tussen twee hoge tonen. Als Martinelli Wagner zong dan klonk dat zo: bla-bla-bla en plotseling peng! Bij een hoge noot. Zo doe ik dat dus niet.”
Als ik u goed begrijp wilt u dus modern expressie theater geven, niet louter mooizang ten beste geven of knallende hoge C’s?
“Zo is het. Wagner was zijn tijd dramaturgisch een eeuw voor en van hem wil ik leren.”
Heeft niet Caruso al de pure bel canto stijl ten gunste van espressivo zang overwonnen? Waarin ziet u het fundamentele verschil tussen uw zang opvatting en die van Caruso?
“Caruso was de grondlegger van de nieuwe espressivo stijl die ook mijn uitgangspunt is. Maar Caruso is meer dan veertig jaar dood en de ontwikkeling ging verder. Men moet Caruso in historisch perspectief zien. Hij legde de basis voor de veristische zang, maar hij had een conservatieve aard en heeft zijn eigen stijl versmolten met het bel canto ideaal. Voor mij staat alleen de uitdrukking op de voorgrond bij de interpretatie. Dat is het fundamentele verschil tussen Caruso en mij. Ook kan ik me tegenwoordig niet meer bepaalde eigenaardigheden van die oude school veroorloven, zoals overdreven portamenti, want niet alleen de stijl maar ook de smaak heeft zich sinds Caruso verder ontwikkeld.”
Is er momenteel in Italië een tenor die u in uw vak als concurrent beschouwt of die mogelijk uw opvolger zou kunnen worden?
“Nee, ik zie niemand als zodanig. Tien jaar geleden had je Di Stefano, maar op het ogenblik is er niemand.”
Tenoren als Bergonzi of Prevedi, Corelli of Raimondi zingen dus volgens u in een ander vak?
“Precies. U weet dat bij ons de kunst heel traditioneel is. We beschikken over een paar uitstekende tenoren, maar die richten zich op de bel canto stijl van Caruso. Dat moet je begrijpen en daarom geloof ik ook dat ik een opgave heb om Wagner te zingen.”
Ergert dat het Italiaanse publiek niet?
“Ik hoop van niet. Maar het is zo: de Italianen gaan naar de opera zoals de Spanjaarden naar een stierengevecht gaan. Ze willen sensatie beleven. Dat een zanger het beste geeft, dat hij in de muziek opgaat, merken ze niet. Alleen als hij een hoge toon mist wordt dat waargenomen. Om geen misverstand te wekken: ik ben een Italiaan en ik ben dol op het Italiaanse publiek zoals dat ook omgekeerd het geval is. Maar ik wil meer. In Engeland, in de V.S., in Duitsland is het publiek niet zo fanatiek als bij ons. Daar heb ik het idee dat mijn bedoelingen beter worden begrepen, ook als me niet elke toon lukt. De Italianen zijn bezeten van muziek, maar niet muzikaal.”
U zei dat Wagner zijn tijd ver vooruit was. Betekent dit dat u vindt dat zijn tijdgenoot Verdi verouderd is?
“Zover zou ik niet willen gaan. Maar je moet dat in het juiste perspectief zien. Alleen Otello zal zich in de loop van de verdere ontwikkeling als waardevol naast Wagner handhaven. Verder gedeelten uit Rigoletto, Forza del destino en de derde akte uit Ballo in maschera.”
Gelooft u niet dat Verdi met “Aida” een synthese heeft bereikt van Italiaanse, dat wil in dit geval zeggen Verdiaanse traditie en Wagners modernisme?
“Nee, nee! De beide eerste aktes zijn zuiver conventioneel…. Meyerbeer in het Italiaans.”
Maar is de Nijlscène dan niet het dramatisch compactste wat een Italiaanse componist ooit heeft geschreven? Voelt u zelf ook geen geluk wanneer u als Radames aan het eind van de akte tegen de priesters zegt: ‘Sacerdote, io resto a te’?
“Dat is het nu juist. Die hele akte is prachtig, maar de slotfrase, dat gelooft geen eerlijk mens zoals Radames nog dergelijke prachtige hoge tonen aaneenrijgt. Nee, Wagner is veel compromislozer.”
Ik vind het frappant dat u het onder zulke strenge criteria opneemt voor “Rigoletto”.
“Je kunt veel bezwaren hebben tegen deze opera, maar ik ben er verzot op. Mogelijk heeft dat een persoonlijke achtergrond. De rol van de hertog ligt me niet, die is te licht voor mijn stem. Toen jaren geleden bij de opname onder Alberto Erede mijn collega Gianni Poggi plotseling ziek werd, heb ik zijn rol overgenomen en kon de opname doorgaan. Ik was zelf verbaasd hoe goed me die partij was gelukt. Daarom werd Rigoletto voor mij het bewijs dat je als kunstenaar niet binnen voorgebakken grenzen moet blijven, dat je jezelf buiten de beperkingen van het zekere succes moet wagen. Ik had die rol van de hertog voordat die opname werd gemaakt maar twee keer gezongen n dat zonder veel voldoening. Desondanks heb ik het hem gelapt.”
Onlangs heeft u ook Alfredo in “La traviata” gezongen. Kan die rol niet nog meer grensoverschrijdend voor U worden dan de hertog in “Rigoletto”?
“Spaar me! Als ik die muziek zing - en ik zing hem, dat moet ik mezelf kwalijk nemen - als ik die muziek zing, dan haat ik dat omdat ik aan Wagner denk. Ik haat die muziek, ik hen hem niet meer verdragen!”
Dan kunt u waarschijnlijk ook Puccini niet meer verdragen.
“Dat is wat anders. Je moet Verdi wat zijn status en betekenis voor de opera geschiedenis betreft steeds met Wagner vergelijken. Dat pakt vaak ongunstig uit, maar het is een feit. Puccini had minder hooggestemde ambities, hij componeerde zuiver wat het Italiaanse volk voelt, con cuore ed anima. Daarom zal hij onomstreden blijven.”
Meent u dat Puccini met “Turandot” naar een hoger doel streefde?
“Dat is een ongelukkige kwestie. Men kan Turandot niet goed beoordelen omdat het werk onvoltooid bleef. De eerste akte is voor mij geniaal. Hij vormt het einde van de Italiaanse opera, zoals de Franse met Debussy eindigde en de Duitse met Richard Strauss.”
U gelooft dus dat de eigentijdse opera zijn bestaansrecht niet heeft bewezen? Wagner werd indertijd toch met dezelfde argumenten aangevallen?
“Pas nu schatten we de dramatische betekenis van Wagners muziek op de juiste waarde. Daar heeft de moderne muziek toe bijgedragen omdat deze ons een nieuwe manier van begrijpen heeft bijgebracht. Maar de nieuwe muziek bestaat voor het grootste deel uit dramaturgie, voor de muziek blijft weinig over. Het is me teveel een experiment tot de ware geniale componist komt en die opera dramaturgie met muziek vult. Tot nu toe mis ik dat.”
Zo bezien is voor u dus Puccini’s “Fanciulla del west” muziekdramatisch beter dan La Bohème”?
“Ja, ja. La fanciulla del west is de opera van Puccini die net als Otello van Verdi de tand des tijds zal weerstaan. Maar ‘La bohème’ ook vanwege het sentiment.”
U heeft met Rigoletto de persoonlijke ervaring opgedaan dat men zijn eigen vak kan overwinnen. Dat wilt u met Wagner herhalen. Maar hoe is het gesteld met muziek die u absoluut niet zou kunnen zingen. Met Mozart bijvoorbeeld?
“O ik bewonder Mozart, maar ik heb niet de geringste lust om Mozart te gaan zingen.”
Kunt u evenveel houden van muziek die u liever niet zingt als van muziek die u wel zingt?
“Dat is moeilijk te zeggen. Je houdt het meest van wat je kent.”
Kunt u wat dit aspect betreft al zeggen hoeveel u mogelijk van Wagner gaat houden?
“Ik voel dat. En gevoelens kun je nauwelijks beschrijven. Maar ik weet precies dat Siegfried de rol is die me net zo op het lijf is geschreven als Otello. Die rol te zingen is mijn einddoel en ik weet dat ik daar net zo van zal houden als van Otello.”
Rina del Monaco voegt daaraan toe: “Mijn man bereidt zich eerst heel intensief voor op Siegmund. Hij heeft zelfs een uitstekend gehonoreerde tournee door de V.S. afgezegd omdat het hem artistiek niet interesseert en omdat het hem van zijn Wagnerstudie afhoudt.”
Maar zijn de moeilijkheden van de Duitse taal niet te groot? Het is tenslotte niet voldoende om Wagner alleen met mooie tonen te zingen. Het gaat minstens zozeer om een volledig begrip van het woord.
Rina del Monaco: “Mijn man zegt steeds dat het makkelijker voor hem is om Wagner in het Duits te zingen dan om Napolitaanse volksliedjes te zingen.”
Ligt dat mogelijk niet daaraan, dat uw man de melodische souplesse van die liederen niet ligt?
Rina del Monaco: “Zeker. Maar met een nieuwe nog onuitgegeven plaat met religieuze werken heeft hij weer een andere artistieke stap gezet, richting flexibiliteit. Die wil hij met zijn dramatische kracht bij Wagner verenigen. Mijn man is geen fantast, daarvoor heeft hij teveel zelfkritiek. Hij is nooit tevreden over zijn zingen. Hij zingt als Mario del Monaco, maar niet zoals Mario del Monaco zich dat voorstelt. Die nieuwe plaat heeft hem voor het eerst bevredigd. U moet weten dat mijn man bij zijn zware auto ongeluk niet alleen een aantal botten heeft gebroken, maar dat hij ook een shock opliep. U merkt hoe nerveus hij nog is. Maar dat heeft zijn gevoeligheid vergroot. Hij weet nu precies wat hij in de kunst wil bereiken. Om te wennen aan Wagner en Duitsland sturen we onze oudste zoon (22) naar Berlijn, waar hij als regie assistent aan de opera gaat werken. Zo komt Wagner in alle opzichten dichter bij.”
Bij wijze van P.S.
Nadat Del Monaco zich aan Wagner had gewaagd, werden twee dingen duidelijk. In de eerste plaats beschikt de tenor niet over de vereiste laagte en in de tweede plaats kwam de woordelijke betekenis van de declamatie tekort. Zo bleef de impressie van Siegmunds ‘Ein Schwert verhiess mir der Vater” heel dualistisch.