ALICIA DE LARROCHA: EEN KLEINE GROOTHEID
In Nederland is ze nauwelijks bekend, hoewel ze hier wel optrad, en dan nog voornamelijk onder cd-verzamelaars met een zwak voor Spaanse muziek. Vreemd genoeg is ze in de Verenigde Staten veel bekender en zelfs populairder. Ze is daar overladen met prijzen en onderscheidingen, tot ‘musician of the year’ aan toe. Haar opname van de complete Goyescas van Enrique Granados y Campina stond daar maandenlang in de klassieke top veertig. Hier bleef ze een geheimtip voor ingewijden en pianofanaten.
Bij Larrocha vormt de uitzondering de regel. Ze is 1 meter 45 lang, maar niettemin vormen octaven, decimen, brede akkoorden en de meest complexe sprongen geen probleem. Een van de oorzaken van haar onbekendheid In Europa schuilt in het feit dat de pianiste nooit staat te popelen om concertreizen te ondernemen. Door haar vele Amerikaanse verplichtingen heeft ze nauwelijks tijd voor Europa en als ze al hier vertoeft, gaat haar familie in Madrid voor. In de VS heerst wel een Larrocha cultus, ooit mede op gang gebracht door Harold C. Schonberg, die haar in één adem met Michelangeli en zelfs Horowitz noemde.
Haar signalement: toen ze tweeëneenhalf jaar oud was, kreeg ze haar eerste pianolessen. Ze hoorde thuis veel muziek, omdat haar moeder pianiste was en haar tante pianoles gaf; beiden waren leerlingen van Granados. Hoe verliep dat?
“Toen ik heel klein was, luisterde ik al naar die pianolessen van tante. Ik geloof dat ze dat niet leuk vond en ze probeerde me te ontmoedigen om piano te gaan spelen. Dat is tenminste wat ze me vertelde. Bij andere gelegenheden wilde ze dat ik de kamer uitging terwijl ze les gaf. Ik werd toen blijkbaar zo boos dat ik met mijn hoofd op de vloer sloeg. Ze vertelde ook dat, nadat ze een keer een leerling Griegs Lentelied had laten spelen, ik in staat was om dat zelf moeiteloos ook te doen. Zo raakte mijn tante overtuigd van mijn talent en kreeg ik als tweeënhalfjarige al les van haar. Toen ik drie was, overtuigde ze Frank Marshall om mij voortaan les te geven. Vanaf dat moment betekende de piano alles voor me. Hij was mijn speelgoed, mijn leven. Ik begon met menuetten van Mozart en Inventionen van Bach en evolueerde geleidelijk naar moeilijker stof. Marshall, vriend en student van Enrique Granados, had zelf les van die bij een aanval van een Duitse duikboot in 1914 omgekomen componist, maar liet me eigenlijk nooit Spaanse muziek spelen. Ook gedurende mijn studietijd aan het conservatorium bleef hij mijn coach. Daar ging ik aanvankelijk door met de gewone lessen, maar mijn ouders beseften dat het wat teveel voor me werd en stuurden me naar een privé docent. Ik had op een gegeven moment ook de wens om zangeres te worden en terwijl ik de theorievakken studeerde, nam ik alle bekende aria’s door, waarbij ik mezelf begeleidde. Ik vrees dat ik mijn stem op die manier ruïneerde. Als pianist ben ik, net als ieder ander, gewoon met Bach, Mozart, Beethoven en vooral ook met Schumann begonnen."
Dat is enigszins in tegenstelling tot wat het grote publiek denkt. Dat beschouwt u als een specialiste in Spaanse muziek.
“Ik heb me daar nooit in gespecialiseerd. Het is wat het publiek van me verwacht. Totdat ik 18 was, heb ik nauwelijks Spaanse muziek gespeeld, op een paar stukken van Granados na, die niet eens in herkenbare Spaanse stijl zijn geschreven. Ik heb zelf ook geen uitgesproken voorkeuren. Ik vind het even fijn om Mozart te spelen als Debussy, Scarlatti of Chopin. Ik houd van gemengde recitals omdat ik van contrast houd. Meestal ben ik het meeste gesteld op het werk dat ik het laatste speelde. Soms vrees ik wel eens genoeg te hebben van iets als Nachten in de Spaanse tuinen, maar zodra ik dat werk moet spelen, wordt mijn liefde hernieuwd, omdat de piano, het orkest, de akoestiek van de zaal weer anders zijn.”
Op haar vijfde geeft ze haar eerste pianoavond, op haar elfde treedt ze op met het Symfonie Orkest van Madrid in Mozarts Kroningsconcert. Nog voordat ze meerderjarig is, op haar achttiende, wordt ze assistent van Marshall en geeft ze af en toe concerten. Ongeacht haar leeftijd: ook lesgeven als opvolger van Marshall aan de naar hem genoemde academie in haar geboorteplaats Barcelona behoorde jarenlang tot Larrocha's verplichtingen. In 1959 werd ze, na zijn dood, directeur van dat instituut.
Vertelt u eens meer over uw loopbaan.
“Ik was geen moment een wonderkind. Mijn optreden werden beperkt tot twee à drie keer per jaar. Mijn eigenlijke loopbaan begon pas na de burgeroorlog, en toen speelde ik alleen nog maar in Spanje. In het buitenland was voor het eerst in 1947.”
Een eerste keerpunt bracht de dirigent Alfred Wallenstein, die haar in 1950 voor een paar concerten met het Los Angeles Symfonie Orkest naar Californië haalde. Het debuut in de New Yorkse Town Hall volgde met uitstekende kritieken. De grote doorbraak kwam in 1965. Een Amerikaanse impresario hoorde opnamen van haar en nodigde haar voor de tweede keer in New York uit. Vanaf dat moment ging haar Amerikaans getempereerde loopbaan van start. Daar ook is haar belangrijkste werkterrein jarenlang geconcentreerd geweest. Ze treedt er wel tien keer per seizoen op.
Gek dat u aan de andere kant van de oceaan haast bekender bent dan hier.
“Dat is niets bijzonders. Daar was ik snel bekend, in Europa nauwelijks. Ik heb daar zelf niet veel invloed op uitgeoefend - ik liet het gewoon op me afkomen. Sinds 1965 ben ik zeven maanden per jaar op tournee in de VS. Voordien had ik maar sporadisch in Spanje en andere Europese landen gespeeld.”
En zelfs die Amerikaanse loopbaan startte dus pas vrij laat.
"Mijn gezin was een teer punt voor me. Het is natuurlijk in het algemeen het belangrijkste probleem voor een vrouw die carrière wil maken. Ze kan meestal alleen beroemd zijn wanneer ze jong of oud is. Wie trouwt, het huwelijksleven serieus neemt en kinderen krijgt, kan moeilijk gestaag verder komen. Wat dat betreft, hebben mannen het stukken makkelijker. Die kunnen zich ongestoord op hun werk richten."
U hecht veel waarde aan een goed ritmisch gevoel.
“Het eerste wat ik altijd tegen mijn studenten zei: 'Als je niet op de goede manier Bach kunt spelen, dan kun je ook geen Spaanse muziek spelen.' In beide gevallen gaat het om een strak ritme. De Spaanse stijl is in sommige opzichten als in de Mazurka’s van Chopin, vrij in de melodie, maar straf in de begeleiding. Er is een gelijkenis, maar Spaanse muziek is lastiger dan de Mazurka’s.”
Een advies voor jonge pianisten?
“Ze zijn volgens mij altijd te gehaast. Alles moet snel, liefst nog sneller. Voor mij is kunst - muziek en alle andere vormen - iets dat geleidelijk komt en dat tijd nodig heeft om zich te ontwikkelen. Tegenwoordig wil iedereen alles tegelijk en liefst op het dak beginnen. Ik weet dat het leven sneller gaat dan vroeger en dat het moeilijk is voor jongelui om zich in te tomen, maar ik geloof niet dat je als bij een gokapparaat een munt kunt inwerpen en dan verwachten dat je rijp bent. Veel pianisten hebben ook geen gevoel voor roeping. Ze denken alleen aan een beroep. Dat heb ik nooit gehad. Ze zouden even goed ingenieur of architect kunnen zijn. Ik herinner me nog goed wat een leerling zei die bij Granados kwam met het verzoek om les van hem te krijgen. Hij vroeg: ‘Mag ik u wat voorspelen?’ Granados vroeg wat hij kon spelen. De jongeman zei dat hij maar hoefde te vragen. Granados vroeg dus: ‘Ken je een sonate van Beethoven?’ ‘Ja, welke u maar wilt.’ Waarna de componist antwoordde: ‘Ga dan eerst maar naar huis en kom terug als je er eentje goed beheerst.’ Zo is het!”
U als moeder van twee kinderen heeft de sprong op het internationale concertpodium pas in 1965 gedaan, toen uw kinderen, een zoon en een dochter, volwassen genoeg waren.
"Desondanks was ik waarschijnlijk nooit een echt goede moeder. Ik ben voortdurend tussen de piano, de keuken en de supermarkt heen en weer geraasd. Mijn man was ook student bij Marshall, maar nadat we zijn getrouwd stopte hij met spelen en werd hij mijn manager. Mijn loopbaan werd in het begin door de Tweede Wereldoorlog onderbroken en ontwikkelde zich daarna vooral op plaatselijk niveau. Op het ogenblik heb ik zelfs plezier in koken."
Mogelijk bleef uit die hectische tijd de afkeer van langetermijnplanning over. Uw concertagenda is blijkbaar nog voor jaren gevuld.
"Maar wie weet of ik dan nog technisch in staat zal zijn om die werken te spelen, die ik momenteel in mijn repertoire heb?"
Dergelijke twijfels heeft Larrocha niet altijd gehad. Een ontmoeting met Larrocha is even wennen omdat ze zo klein is: slechts 1 meter 45. Voor een pianist zijn haar handen dus ook klein, met een spanbreedte van een none. Een gemiddelde pianist haalt drie toetsen meer. Toch heeft ze weinig moeilijkheden met de techniek, omdat ze gebruikmaakt van eigen, goed uitgekiende vingerzettingen.
Ondanks haar kleine handen heeft ze monsterwerken als Prokofievs Tweede pianoconcert en ook het Tweede van Bartók technisch volledig in haar greep.
U heeft ook het Derde pianoconcert van Rachmaninov vastgelegd. Met een frappant muzikanteske finale…
“Dat is nu eenmaal mijn aard. Wie weet kan ik die finale ook niet anders spelen, zelfs wanneer ik dat zou willen.”
Hoe vindt u de kracht voor een veeleisend werk als de Pianosonate van Liszt?
“Daar moet ik geheel op mijn techniek bouwen, op de manier waarop ik speel, op mijn temperament. Elke pianist heeft een eigen temperament. Bij de een ontstaat een werk explosief, de andere vat het lyrischer op. Iedereen is daar verschillend.”
U heeft ooit Beethovens vijf pianoconcerten verdeeld over drie avonden gespeeld.
“Dat was in Amerika met het Pittsburgh Symfonie Orkest onder André Previn. De samenwerking was heel aangenaam en ik heb bijzonder genoten van die avonden. Wat echter niet wil zeggen dat ik tevreden was over mezelf.”
Later heeft Larrocha die concerten ook deels voor RCA met Tilson Thomas en deels voor Decca met Chailly opgenomen, maar de ontvangst was vrij lauw.
Beschikt u over technische geheimen?
“Ik heb geen geheimen.”
En als u die wel had, zou u ze waarschijnlijk niet prijsgeven…
“Mijn enige technische truc is dat ik voortdurend ontevreden ben over mezelf. Ik ben voortdurend op zoek naar volmaaktheid zonder die ooit te bereiken. Ik weet dat het een onbereikbaar ideaal is en toch ga ik iedere dag weer aan de slag om de absolute perfectie tenminste bij één werk dichter te benaderen.”
Hoe benadert u de verschillende stijlperioden?
“Ik druk de verschillen tussen de stijlperioden in de klank uit. Misschien begeef ik me daarmee op een verkeerde weg, maar de toon vormt in mijn spel het centrale element. Natuurlijk probeer ik ook met overleg te fraseren en duidelijk te articuleren. Ik kan zelfs zover gaan te beweren dat voor mij niet slechts elke periode, maar iedere componist zijn eigen, specifieke toon heeft.”
Worden hiermee de nuancen en de kleurigheid van uw spel verklaard?
“Daar steef ik in elk geval naar.”
U bent beroemd om uw ‘sprekende frasering’ en uw zangerige toon. Heeft Alicia de Larrocha een vocale kant?
“Beslist. Ik had steeds nauw contact met zangers. Als jong meisje droomde ik zelfs een tijdje dat ik zangeres wilde worden. Daarom vertoont mogelijk mijn frasering op de vleugel verwantschap met die van een zanger.”
U heeft ook opnamen gemaakt als begeleidster van Victoria de Los Angeles en Pilar Lorengar. Mogen we op dat gebied meer van u verwachten?
“Ook met Montserrat Caballé heb ik wel liederenavonden gegeven. En ik denk met veel genoegen terug aan mijn samenwerking met Conchita Badia, de belangrijkste lerares van Caballé. Ze was een groot zangeres, maar studeerde ook piano bij Granados. Hij droeg liederen aan haar op, net als Falla. Pau Casals trouwens ook.
Ik zou best meer opnamen als begeleidster willen, maar we hebben allen zoveel andere verplichtingen. In 1980 staan wel twee liederenavonden met Victoria de los Angeles op de agenda. Liederen van Schumann, waarvan ik bijzonder houd.”
Hoe staat het met kamermuziek?
“Ik speel nu met het Guarnerikwartet, ook Schumann, het Pianokwintet. Maar ook daar vormt tijdgebrek een belemmering. Kamermuziek na slechts een paar repetities uit de mouw te schudden is ook niets voor mij.”
Welke collega’s bewondert u het meeste?
“Rubinstein is mijn god sinds ik hem als klein meisje ontmoette. Kempff is een ander idool, vooral in Schubert en Brahms. Bij de jongere generatie tref je een ongelooflijk aantal groten aan. Ik probeer vlak voor een recital niet naar hen te gaan luisteren, want dan zou ik gedeprimeerd raken naar huis gaan en de pianoklep definitief dicht doen.”
In feite is het repertoire van u als Spaanse enorm groot. Dat wordt nogal eens vergeten.
"Als ik in Europa wordt uitgenodigd, dan toch vooral vanwege mijn ervaring met Spaanse muziek. Zelf acht ik me helemaal geen specialiste op dat terrein.”
U heeft zelfs ooit beweerd dat u tot uw zeventiende een grote boog om de Spaanse muziek heeft gemaakt. Waarom eigenlijk?
“De inhoud en het karakter zijn minder geschikt voor een kind. En Spaanse muziek is te complex. Denkt u alleen aan al die seksuele ondertonen, aan de hartstochtelijke expressie. Daarvoor moet je eerst rijpen. En zoals gezegd stimuleerde mijn leraar Marshall me op dit punt niet. Verder mag u niet vergeten dat composities als Albéniz’ Iberia technisch ongelooflijk veeleisend zijn. Je moet daarvoor eerst over een solide fundament beschikken…”
Toch geldt u als specialiste op het gebied van de Spaanse muziek en heeft u de Goyescas van Granados en Iberia van Albéniz enige keren opgenomen. Heeft u daarbij voor heel verschillende interpretaties gezorgd?
“Wat zou het; denk eens terug aan Rubinstein, die het etiket van een Chopinspecialist had. Maar wat kon die man geweldig Brahms spelen! Mijn repertoire gaat van Scarlatti en Bach tot Bartók en Prokofiev met daartussen veel Schumann. En wat die Granados- en Albénizopnamen betreft: natuurlijk waren er verschillen, maar daar herinner ik mezelf niet aan. Als eenmaal een plaat is opgenomen, is voor mij het werk af. Dan ga ik met wat anders verder. Ik probeer het voorbije te vergeten. Daarom kan ik ook niet zeggen of de nieuwe opnamen beter of slechter zijn dan de oude. Overigens: de eigentijdse muziek is niets voor mij."
Waarom niet?
"Ik beschik niet meer over voldoende tijd om daarvoor een heel nieuwe techniek aan te leren. Angst voor het ouder worden mogelijk? Ik hoop nog wat tijd ter beschikking te hebben, maar het beginnen van een soort tweede, specialistische loopbaan lokt me in het geheel niet. Maar misschien heeft u gelijk. Ik ben er niet te oud voor, maar ik ben er ook niet jong genoeg meer voor!"
Wilt u graag als virtuoos worden beschouwd?
“Nee, nee, alsjeblieft niet! Dat is een aanduiding voor kolossen. Ik ben maar een onbetekenend klein vrouwtje.”
Ook in dit gesprek met u blijkt uw spontaniteit. Al pratend is sprake van een zelfde soort uitstraling van menselijke warmte die ook uw spel kenmerkt. Hoe vermijdt u het risico van routine?
“Als ik eenmaal achter de vleugel zit, begint de muziek met mij te praten. Het is als een dialoog tussen mij en de piano. Dat kan toch nooit saai en een herhaling van hetzelfde worden?”
Wie zich met het spelen van barokmuziek bezighoudt, moet zich extra met het begrip authenticiteit afgeven. Wat is daarbij uw standpunt?
“Natuurlijk is het prachtig en zeker ook correct om de oorspronkelijke wensen van de componist na te gaan. Maar ik vraag me af of bijvoorbeeld de grote Bach, als hij nu de klank van een concertvleugel zou kunnen horen, zich niet enorm blij zou tonen. Muziek is muziek, ongeacht of hij oud of nieuw is.”
Maakt u graag opnamen?
“Nee, ik ben allergisch voor microfoons. Zodra ik er een zie, voel ik me onwel. Ik geloof dat ik dan een ander soort pianist word. Misschien omdat ik me dan minder vrij voel en me overdreven bezorgd toon voor verkeerde noten. Of misschien vraag ik mezelf te vaak af of ik na een frase zus te hebben gespeeld het niet beter zou zijn geweest als ik hem zo had gespeeld. Ik ben nogal geremd. Maar soms vergeet ik dat gelukkig allemaal. Nee, ik mis het publiek niet. Als ik in de studio repeteer, speel ik heel vrij. Maar zodra het rode lampje aangaat…… heel vreemd.”
Heeft u ook nog tijd om naar opnamen van anderen te luisteren?
“Ja, daar ruim ik veel tijd voor in. Ik luister dan bij voorkeur naar liederen. Daarin kan ik helemaal opgaan!”
(1980)