SASKIA LAROO: EMOTIONEEL IMPROVISEREND JAZZTROMPETTISTE
Je achternaam is zo exclusief, dat je welhaast familie moet zijn van luitenant J.P. Laroo die de beroemde Johan Friso militaire kapel leidde. Groeide je inderdaad in de hafabra wereld op, of liggen je wortels heel ergens anders?
Grappig dat je die vraag over mijn afkomst stelt want dat gebeurt erg vaak. Ik heb de man nooit ontmoet en ik heb me laten vertellen dat we geen familie zijn, hoewel er niet zoveel Laroo’ zijn, al worden het er steeds meer, maar is zijn naam niet met één o zoals me werd verteld? (Nee, hij is ook met twee). In elk geval zijn we geen familie. Maar ik groeide wèl in de hafabra wereld op. Maar het begon allemaal op de muziekschool in Purmerend (ik woonde in die tijd in Den Ilp omdat mijn ouders het idealistisch beter vonden om me in een omgeving met veel natuur te laten opgroeien). Dat ik naar de muziekschool ging had ook iets idealistisch, want zelf hadden ze dat ook dolgraag gewild, maar daar kwam ten gevolge van de oorlog niets van. Ik ging graag naar die muziekschool en begon daar zoals meestal met blokfluit toen ik zeven was. Er was ook een fanfare in het dorp dat toen achthonderd inwoners had; die fanfare oefende in het oude schoolgebouw. Ik fietste daar altijd langs, maar ik vond het verschrikkelijk klinken. Want een trompet, een trombone en een tuba kunnen namelijk ook ontzettend lelijke geluiden maken. Als meisje hield in die tijd trouwens veel meer van viool, harp, fluit en natuurlijk piano. Dat waren mijn favoriete instrumenten.
Maar ik was wel nieuwsgierig en toen ben ik wel bij die fanfare gaan kijken. Ik kreeg toen een trompet, of liever gezegd een piston, een korte trompet, nog korter dan de cornet. Ik probeerde daar geluiden uit te krijgen en dat lukte meteen. Ik kon er snel op spelen, kreeg het instrument mee naar huis en beheerste na een week al twee liedjes. Ik vond het meteen leuk, natuurlijk ook omdat ik meteen hard kon toeteren. Je moet bedenken dat dit deel van Noord Holland een sterke harmonie- en fanfare cultuur heeft. In het dorp speelde bijna in elk gezin wel iemand een instrument en wij kinderen waren ook enthousiast aan het oefenen.
Tegelijk bleef ik tot mijn elfde op de muziekschool met mijn sopraan- en altblokfluit.
Was muziek maken tot in je puberteit puur hobby? Op welk gebied lag toen je grootste belangstelling?
Toen ik op mijn dertiende naar de middelbare school ging, vond men dat ik maar eens echt een instrument moest gaan spelen en de keuze viel op de cello. Ook dat vond ik leuk, maar de fanfare speelde ook nog een rol. Na drie jaar celloles op de muziekschool in Zaandam waar ik op het Zaanlands Lyceum zat, dacht ik: die cello is toch niet echt een hip instrument. Ik kwam in de puberteit, alle andere meisjes speelden gitaar en zongen popsongs, waarbij ze zichzelf begeleidden. Dat wilde ik ook wel, dus stopte ik met de cello en ging ik gitaar spelen, hoewel ik geen zin had om les te nemen. Ik besloot het mezelf te leren en dat ging me nogal makkelijk af. Ik had een klassiek gitaarboek en daar stond het allemaal met prima uitleg in.
Na een jaartje gitaar te hebben gespeeld tot mijn vijftiende, vond ik daar ook weinig meer aan en stopte ook dat. Toen kwam de trompet weer naar boven want op school werd een big band opgericht. Spannend: een fanfare maar heel anders, want dan kon je jazz spelen al had ik toen nog geen duidelijke voorstelling wat dat inhield. Ik hoorde hoe het lekker swingde; heel wat anders dan Jimmy Hendrix die ik op gitaar wilde spelen, hoewel dat niet goed lukte omdat ik niet zo handig was met de versterker met de mogelijkheden tot vervorming en effecten. Geen wonder als je alleen ervaring had met de akoestische gitaar.
Dan was die big band van Jan Molenaar heel wat anders, dus vroeg ik of ik mee mocht doen. Ze hadden al vier trompetten en waren verbaasd dat ik me meldde, maar ik werd als nummer vijf geaccepteerd. Het repertoire was leuk met Garota de Ipanima en nummers van een rock group; Chicago vond ik ook leuk.
Belangrijker nog was dat ik improvisatieles kreeg. Ik vond het spannend dat je zelf iets mocht verzinnen over akkoorden en, maar ik vond het wel moeilijk. Moet je tevoren iets verzinnen? Ik dacht: ik doe maar wat en toen was men heel verbaasd. De reactie was: Hé, Saskia kan improviseren en ik dacht: misschien heb ik wel talent. Ik merkte ook dat als ik iets hoorde, ik dat na kon spelen, duw was mijn gehoor goed ontwikkeld. Dat bleek echt een belangrijke gave.
Maar mijn muzikale belangstelling was nog steeds op hobbyniveau, want ik wist nog niet zo goed wat ik daarmee moest doen.
Je vraagt wat mijn grootste belangstelling was: lezen! Ik wilde zoveel mogelijk lezen. Ook leren want ik wilde gewoon zoveel mogelijk weten als ultiem levensdoel. Op muziekgebied was ik minder fantatiek.
Na de middelbare school ben je aan een universitaire wiskundestudie begonnen. Wat maakte dat je ineens naar jazz switchte? Ontdekte je een bijzonder talent dat meteen verder ontwikkeld moest worden, of verkeerde je toch al liefst, nog passief, in jazzkringen?
Ik dacht toen: laat ik maar gaan doen waar ik goed in ben. Dat was wiskunde omdat ik daarvoor de hoogste cijfers had, hoewel men me eerder had afgeraden om de B kant van het atheneum te kiezen. Ik heb toch doorgezet nadat mij excuses waren aangeboden dat ik verkeerd was ingeschat. Zo gezegd zo gedaan: ik begon die wiskundestudie, ging in Amsterdam op kamers wonen. Ik vertrok uit Den Ilp. Ik ontdekte toen het muziekleven in Amsterdam en kwam er toen pas goed achter dat je met muziek geld kunt verdienen. Met die wetenschap daalde mijn wiskundebelangstelling. Muziek is veel leuker: je leert wat liedjes en krijgt daar na een optreden geld voor. Fantastisch! Ik ging heel hard leren, liedjes instuderen, kijken en luisteren hoe anderen dat deden, repertoire opbouwen. Ik liep alles af: jam sessies, work shops, concerten, optredens in diverse muziekstijlen als popmuziek, latin american, diverse jazz stijlen.
Ik merkte toen ook dat de mensen met die verschillende stijlen elkaar vaak niet mochten omdat ze er zulke verschillende opvattingen over hadden. Maar ik vond alles de moeite waard, dus ik zoog alles in me op, speelde van alles, kon her en der meedoen. Heel spannend!
Maar de wiskundestudie ging nog even door en ik vond het jammer dat ik die door mijn muzikale activiteiten niet kon afmaken. Ik heb nog wel geprobeerd als extraneus door te gaan, dat wil zeggen zonder colleges te volgen toch examens te kunnen doen maar ik was intussen ook een conservatoriumstudie in Alkmaar begonnen waar de fanfaredirigent les gaf. Ik werd vlot toegelaten in het eerste jaar wat het einde van de wiskunde betekende. Ik was verbaasd dat men in Alkmaar zoveel waardering had voor mijn kunnen. Muziekdictaat bijvoorbeeld ging me vlot af, net zoals een ander iets noteert dat wordt verteld. Van blad spelen was ook geen enkel probleem en hoorde ik die muziek in mezelf.
Gelukkig bleef mijn studiebeurs van kracht na één keer switchen. Toch wilde ik in de muziek liefst zo gauw mogelijk mijn eigen geld gaan verdienen. Dat lukte vlot en na twee jaar had ik die beurs niet meer nodig. Toch ging dat niet van een leien dakje, want ik werd niet meteen geaccepteerd als trompettiste. Dus moest ik een list verzinnen en koos als bijvak niet piano, want die zat al in het lesplan, maar contrabas wat na gitaar en cello nogal voor de hand lag.
Omdat in Amsterdam een gebrek aan bassisten was, kon ik ook vrij makkelijk optreden. Ik kon een bas lenen, ging fanatiek negen uur per dag studeren. Na drie maanden ging ik naar een jam sessie en kreeg ik meteen een betaald optreden. Nadat ik vlot als bassiste werd geaccepteerd, gebeurde dat eveneens met de trompet. Zo ging het balletje echt rollen.
Maar ik verkeerde niet echt in jazzkringen. Thuis werd naar van alles geluisterd en men had geen uitgesproken sym- en antipathieën. Naar Willem Duys luisterden mijn ouders wel. Met die brede achtergrond ben ik wel gelukkig omdat ik leerde dat mensen die sterk één genre prefereren niet openstaan voor andere of deze zelfs afwijzen. Mijn eigen smaak is dus heel neutraal en ik sta ook nu nog open voor alles als het maar oprecht en goed wordt gedaan.
Eenmaal je stiel gevonden, ging het toen snel en evolueerde je van de plukbas – stevig fundament van elke jazzgroep – naar de trompet. Had het ook een ander instrument kunnen worden waarmee jij je specialiseerde?
Ik heb nog wel geaarzeld tussen bas en drums om werk te krijgen, maar ik had geen eigen vervoer, geen rijbewijs. Met de bas kon je nog op de tram of in de bus, met een compleet drumstel niet. Maar het werd al vrij snel duidelijk dat de trompet hèt instrument voor me was. Ten eerste omdat ik daarop het beste kon spelen, maar ten tweede ook omdat ik daar zoveel emoties op kan uiten.
Ik kan er heel lieflijk mooie melodieën op spelen, maar ook heel woeste, haast kwade, romantisch of vrolijk, zacht en hard. Ik kan zo ontzettend veel expressie in het spel leggen en kan zo dus al mijn emoties kwijt.
Maar leuk is ook dat een trompet heel leidend naar een bepaalde sfeer kan zijn in een band of gezelschap. Dat sprak me enorm aan.
Overigens heb ik op het conservatorium wel het diploma docerend musicus, één stapje lager dan uitvoerend musicus, gehaald. Na nog een jaartje had ik dat kunnen halen. Afgestudeerd ben ik trouwens met een 9 voor klassieke trompet en een 8 voor jazztrompet. Voor didactiek had ik een 10 en voor methodiek en mijn scriptie idem. Dat was in 1985 aan het Conservatorium in Hilversum die toen nog Muziekpedagogische Akademie heette.
Ik ben gewoon heel goed in les geven, uitleggen, bijvoorbeeld hoe je moet improviseren, hoe je dat kunt aanleren. Ik heb daar veel over nagedacht en daar ging mijn scriptie ook over.
Mij muziekstudie was behoorlijk divers: eerst twee jaar in Alkmaar met een klassieke opleiding, toen twee jaar naar Amsterdam omdat er een opleiding improviserend musicus was maar daar werd ik – wegens gebrek aan talent moet ik met plaatsvervangende schaamte bekennen – wegens gebrek aan talent weggestuurd wat mijn leraren klassiek en theorie verbaasde want die vond me juist ontzettend goed. Ik nam toen een pauzejaar, maar wilde wel een diploma en kreeg daarvoor een aanbod in Hilversum waar men weinig trompetstudenten had en ik vervolgens na twee jaar daar afstudeerde.
Is er sprake van een speciale jazztrompet. In welk opzicht onderscheidt deze zich van de gangbare ‘klassieke’ trompet?
Ik weet niet of je dat verschil echt kunt maken. Ik denk dat het meer zo is dat er voor klassiek bestemde trompetten zijn waar je ook goed jazz op kunt spelen en met wat beperkingen ook omgekeerd. In het algemeen geldt dat het meer op de speler dan op het instrument aankomt. Ik heb gemerkt dat fundamenteel ongeacht het instrument of het mondstuk het resultaat vrijwel hetzelfde blijft. Natuurlijk klinkt een trompet met een grotere beker warmer, voller wat wel meer energie en lucht kost.
Heb ook jij het in het begin wel lastig gehad met het vinden van het voor jou ideale mondstuk?
Dat valt wel mee, want ik dacht altijd je moet het gewoon met elk mondstuk kunnen. Aanvankelijk nam ik altijd een gangbaar mondstuk en later kreeg ik van iemand een mondstuk dat heel mooi klonk en fijn speelde en daar zweer ik nog bij.
Verslijt je bij intensief gebruik nogal wat instrumenten? Wat is het kwetsbaarst? De ventielen? Hoe lang doe je gemiddeld met een instrument? Heb je voorkeursmerken te midden van de ongeveer 16 fabrikaten?
Dat is vrij persoonlijk en dus nogal verschillend. De ventielen zijn inderdaad het kwetsbaarst. Trompetten kunnen best heel lang mee. Ik heb heel op een Schilke gespeeld. Een fijn, licht instrument maar ik speel nu op een Yamaha die ook fijn licht en krachtig is.
Wie waren behalve natuurlijk Miles Davis je idolen? Noem eens wat overeenkomsten en verschillen tussen jullie speelstijl.
Natuurlijk is Miles Davis een groot idool van me. Maar er zijn er meer. Op klassiek gebied Maurice André uiteraard en Winton Marsalis, klassiek en jazz, Clifford Brown die ook geweldig is, de Zuid Afrikaan Joe Masekela die veel heeft van Davis en door wie ik duidelijk ben beïnvloed want ook hij speelt heel emotioneel. Verder natuurlijk Chet Baker, de fantastische helaas overleden Freddy Hubbard uit Los Angeles die ik heb ontmoet. Eigenlijk zou ik er nog veel meer kunnen opnoemen. Teveel om op te noemen; feitelijk alle trompettisten uit de jazz die enige betekenis hebben gehad. Ik bestudeer hun werk ook.
Maar naast die trompet houd ik ook heel erg van saxofoon en dus houdt ik heel erg van Charlie Parker en John Coltrane. Ik ben ook erg dol op het werk van pianist Thelonious Monk en Herbie Hancock, bassist Ron Carter, Stanley Clark, Ray Brown mag niet worden vergeten. Bij de jazz zangeressen zijn daar natuurlijk Billy Holliday, Sarah Vaughan. Allemaal uitmuntende jazzmensen die alle belangrijk voor me zijn om te integreren in mijn spel.
Miles Davis zei wel eens dat hij veel luisterde naar Frank Sinatra omdat hij probeerde als een menselijke zangstem te klinken. Dat vond ik heel mooi gezegd.
Dan kom je op de frasering[ ik probeer daar altijd heel nauwkeurig naar te luisteren en die details in me op te nemen om daar in mijn eigen frasering gebruik van te maken. Natuurlijk luister ik ook terug naar de kenmerken van mijn eigen spel om te zien of het een stijl is die je beslist wilt hebben, of die spontaan is ontstaan. In ieder geval analyseer ik ook mijn eigen spel.
Overeenkomsten en verschillen? Die zijn er genoeg. Bij Miles Davis waardeer ik heel erg zijn timing en frasering, maar als ik improviseer vertel ik wel mijn eigen verhaal want ik ben wie ik ben en niet een Miles Davis. Dat neemt niet weg dat ik veel van anderen in me opneem; het is als een dialect dat je overneemt en allemaal in hetzelfde Amsterdamse dialect, maar toch anders, persoonlijker. Ik denk dat ik als Nederlandse trompettiste ook wel een Nederlands accent zal hebben vergeleken met Amerikaanse jazztrompettisten.
Ik merk dat wanneer ik in de V.S. kom, wat vaak het geval is, dat ik toch anders klink en dat vindt men wel exotisch. Ik ben daar ook wel blij mee want ik dacht misschien wordt dat niet gewaardeerd omdat ik niet in hun stijl pas, maar dat is dus niet het geval.
Ken je meer trompettistes op jouw niveau? Overal treedt onder uitvoerende musici een welverdiende krachtige opmars van vrouwen op. Geldt dat ook op jouw terrein?
Nou zeker wel: de dames Allister van der Molen en Sanne van Hek om het bij Nederlandsen te houden.
Improvisatie is het alfa en omega van de jazz. Tot op zekere hoogte kun je leren improviseren, daar bestaan foefjes, elementaire richtlijnen voor, maar om echt groots en vrij te kunnen improviseren is – lijkt me – een bijzondere knobbel nodig. In hoeverre beschik jij daarover?
Vroeger was er een bijgeloof dat musici je met hun spel in de war konden brengen, denk aan de rattenvanger van Hameln en Papageno met zijn toverfluit. Sterker nog: ze maakten dat je alles vergat en in een andere wereld zat, meegesleurd door de muziek. Dat spreekt heel sterk bij het improviseren. Omdat het lagere bewustzijn werd aangesproken. Maar aan de andere kant was het ook het hogere omdat je iemand als het ware kon betoveren. Dat magische had iets engs.
Gelukkig heb ik die bijzondere knobbel, natuurlijk heb ik ook gemerkt dat op dit gebied nog veel te leren valt. Maar ok echt vrij te kunnen improviseren, vrij je verhaal te kunnen vertellen met alle foefjes die je hebt gestudeerd tot de toonladders toe, die kun je allemaal ook onderste boven en binnenste buiten gebruiken, maar op het moment suprème, wanneer je echt een verhaal moet vertellen, waarin je iemand wilt meenemen, een uniek verhaal, dan heb ik ontdekt dat ik daar blijkbaar een zeldzaam groot talent voor heb.
Te vaak hoor je jazzmusici toonladders af riedelen waarbij ik denk: dat boeit me niet echt. Het is best knap en ik heb er respect voor, maar je wordt gevoelsmatig niet in het verhaal meegenomen. Daarvoor had Miles Davis nu juist zo’n groot talent voor en daarom boeit zijn spel me ook zo enorm.
Of groots en vrij te improviseren is misschien ook wel een foefje…… Mogelijk hemel ik mezelf nu op, maar stelt het in wezen ook niets voor. Het is maar wat de luisteraar ervan vindt, it’s in the ear of the beholder.
Misschien zegt het feit dat critici die gave in me hebben ontdekt toch echt wat. Lachend: Daar tegenover staan dan weer mensen die het helemaal niets vinden wat ik doe.
Vroeger had je simpel oude jazz, moderne jazz, big band en jam sessions, tegenwoordig is de jazzwereld veel gedifferentieerder. Jij evolueert kennelijk alles onderzoekend en het voor jou beste verkiezend mee. Op je website rep je onder meer van nujazz, swinging body music, electric jazz, hip-hop jazz, salsa, funk reggae. Je beweegt je dus op diverse fronten. Zijn daarbij de onderlinge verschillen groter dan de overeenkomsten? Verklaar die genres eens wat nader?
Met die vraag houden heel veel mensen, en ik dus natuurlijk ook, zich bezighouden zonder aan een grondige beantwoording toe te komen. Velen zitten vast in hun eigen hokje en denken van daaruit. Ook ik heb weinig kans om daar een mening over te geven bij de kenners. Bijvoorbeeld in het BIM huis werd free jazz gespeeld. Dat vond ik fijn, want daar kon je heel wild spelen, rare dingen doen. Alles mocht, er waren geen grenzen. Maar ging je naar een andere club, dan werd bijvoorbeeld salsa gespeeld. Ook dat vond ik heel fijn, want je kon erop swingen, dansen. Er waren ingewikkelde regeltjes waardoor die muziek zo ging klinken. Al bij een puzzel vielen alle stukjes in elkaar. Als dat in het BIM huis vertelde, zeiden ze “Ach dat zijn toch slechts een stelletje oerwoudkloppers”. Dan was ik verbaasd en teleurgesteld, want het zijn ook daar toch intelligente mensen die niet wilden zien en begrijpen wat salsa is. Ik kwam er toen ook achter dat veel van die mensen free jazz maakten omdat ze niet zo’n goed gehoor en ritmegevoel hadden. Wat ze wel hadden, was een boeiende persoonlijkheid dus ze konden bijvoorbeeld wel heel gave funk jazz maken waar ze hun persoonlijkheid goed konden uiten waardoor het heel erg boeiend, een aparte kunst werd.
Iets van iemand, gehinderd door kennis – ik ben daar ook wel eens van beschuldigd, met het dwaze argument: jij kunt noten lezen, dan speel je niet meer met gevoel – kunnen zich minder vrij bewegen, kunnen zich wel goed uiten in funk jazz wat boeiender free jazz oplevert dan bij iemand die mogelijk teveel heeft gestudeerd.
Ik heb daar natuurlijk over nagedacht en vind dat als je meer weet en meer ziet en dat op de een of andere manier laat horen tot heel goede resultaten kunt komen. Omdat ik snel dingen hoor, wordt ik in mijn spel ook heel makkelijk afgeleid, bijvoorbeeld als de band die me begeleidt een bepaalde kant op gaat, dan ga ik mee, terwijl zij als ze goed naar mij luisteren en mij volgen, kan ik mijn verhaal beter vertellen en wordt de conversatie beter.
Dus is het een kwestie van hoe de muzikale conversatie verloopt waar het op aan komt. Laat ik zo zeggen: ik word heel erg beïnvloed door samenspel en niet alleen dat, maar ook door het publiek. Ik kan op die omstandigheden ook heel snel reageren omdat ik heel goed waarneem. Dat kan wel voor zowel als tegen je werken. ’t Is maar wat voor resultaat je wilt. Zeker is dat het spannend wordt.
Ik moet bekennen dat ik snel van mijn stuk kan worden gebracht. Er zijn muzikanten die spelen maar door en doen hun dingetje waarbij het niet uitmaakt wat om hen heen gebeurt. Maar bij mij is dat niet zo, ik ben heel snel uit mijn concentratie. Dan ga ik wat anders doen. Dat kan leuk zijn en tot mooie resultaten leiden, maar het kan ook storend zijn als ik een bepaald idee in mijn hoofd had en dat niet kan realiseren. Dat zijn heel delicate, subtiele kwesties.
Als je met muzikanten speelt die een heel goed gehoor hebben, kun je razendsnel op elkaar reageren. Je kunt dan een heel subtiele conversatie voeren en daardoor krijg je heel interessante muziek. Dat vind ik natuurlijk het allerleukste, het is heel spannend met een ultieme communicatie. Dan kun je in een trance komen en dat hogere bereiken waarin je het publiek betrekt. Dat is een bijzondere status waarin je zelf en iedereen is gehypnotiseerd. Na afloop wordt iedereen wakker met een gevoel van Wow, wat was dat? Dan ben je als het ware verlicht en krijg je een collectief meditatiegevoel. Daarin schuilt voor mij het ultieme muziekplezier. In drugs termen zou dat de mooiste high ervaring zijn.
Wat die overeenkomsten en verschillen aangaat: er zijn heel veel overeenkomsten en dat vind ik nu juist zo leuk. Daarom probeer ik muzikanten om me heen te vinden die dat ook snappen en die daarom goed met mij kunnen communiceren.
Liefst muzikanten die even bedreven zijn in free jazz als in salsa, die overal voor open staan en zich breed oriënteren. Met verder een goed gehoor en dito ritmegevoel. Ze moeten liefst ook persoonlijk in balans zijn. De persoonlijkheid uit zich hoe dan ook altijd in de muziek en al je lekker, evenwichtig in je vel zit dan mag je best wel droevig zijn of iets vervelends hebben meegemaakt of in elk geval niet in een vrolijk, luchtige stemming te verkeren, dan verloopt de onderlinge communicatie vrijwel altijd goed. Dan verloopt het muzikale gesprek op hoog niveau als je voor elkaar open staat. Dan is het fantastisch. Natuurlijk zijn er ook egotrippers of prima donna’s waar niets tegen is als ze getalenteerd zijn en interessant om kennis van te nemen, maar van echte communicatie is dan geen sprake. Daarom is het minder interessant voor me om met dat slag mensen samen te werken.
Stel je speelt iets en zij denken binnen de rolverdeling en ongeschreven regels die je moet aanvoelen en die je met eigen inzicht en ervaring volgt en zij voelen dat niet op eenzelfde wijze aan, dan behaal je nooit optimale resultaten. Je bereikt die noodzakelijke balans dan niet.
Steeds evolueren, kritisch bezien ook waar het mezelf betreft, vind ik dus heel belangrijk. De muziektaal evolueert ook. Nu heb je jongeren met een heel ander accent, een andere woordenschat dan vroeger wat erg de moeite waard is. Net zoals het leuk is om een filmpje van The seventies terug te zien. Feest der herkenning: O ja, zo praatte ik vroeger ook. Of nog ouder: zo praatten mijn ouders, ook dat is leuk. Zoals de spreektaal verandert, verandert de muziektaal en dat is best interessant. Men zegt dat kunst, muziek, een weerspiegeling is van de maatschappij en die wordt alsmaar globaler, multicultureler, een wereldmaatschappij zullen we maar zeggen en daarvan wil ik zoveel mogelijk meenemen. Lang niet alles kan, maar ik ben er wel in geïnteresseerd, juist ook door al dat reizen dat ik heb gedaan. Voor mij is dat een enorme verrijking en iets dergelijks heb ik van de muzikanten uit mijn band gehoord die daarvoor duidelijk bekrompener dachten. Na een heleboel tournees te hebben gedaan is hun wereld veranderd, veel groter geworden. Meer bewustwording, meer begrip voor elkaar en dat terug horen in de muziek is heel essentieel voor me.
Is er één onder waar je eigenlijke hart ligt? Of is het in commercieel opzicht – om optredens te genereren – nodig dat je zo veelzijdig mogelijk bent?
Feitelijk is maar één ding in de muziek belangrijk, namelijk dat ik vrij mag improviseren. Jazz is voor mij improvisatie. Dat is voor het hoofdgenre, al wordt natuurlijk in veel andere stijlen ook geïmproviseerd. Zo vond ik hiphop heel interessant toen het opkwam als genre omdat daar ook in wordt geïmproviseerd, namelijk met tekst en ritme en stemkleur. Daar wordt weliswaar niet echt gezongen, maar wanneer je op verschillende toonhoogtes praat en de klankkleur en ritmen op een soort poëtische wijze verandert en dat ze free stylen (wat staat voor improvisatie) dan heb je ook een apart soort improvisatie.
De vergelijking is misschien wat gewaagd, maar je zou Louis Armstrong een van de eerste rappers kunnen noemen; hij beschouwde het zelf ook als zodanig. Dus ik veronderstel dat het genre al heel lang bestaat en dat het later met furore terugkeerde.
Kortom: ik vind het geweldig als ik vrij mag improviseren, zonder herhalingen en vastgelegde vormen. Zolang ik mijn gevoel er maar vrijelijk in kan uiten. Dat is mijn hoofdstijl. Verder vind ik het leuk om overeenkomsten tussen stijlen te ontdekken, bloot te leggen. Zo componeer ik feitelijk ook. It’s all jazz.
Je werkte onder meer samen met de bekende saxofonisten Hans en Candy Dulfer. Beperkt zo’n treffen van sterren zich tot enkele malen of ontstaan daaruit ook wel hechte banden? Anders geformuleerd: zijn de meeste jazzmusici in wezen erge individualisten?
Eigenlijk is het een kwestie van individualiteit waarmee je de eigen persoonlijkheid kunt profileren en daarnaast collectiviteit door samenwerking. Door te improviseren worden alle jazzmusici flexibel. Het is zo dat ik met Hans en Candy heb samengewerkt en nog wel samen optreedt en als we elkaar weer zien is het of het gisteren was. Dat is het leuke daarvan. Dit geldt feitelijk voor muzikanten over de hele wereld. Ik kom nu bijvoorbeeld net uit Thailand waar ik met Co Mister Saxman heb gespeeld; hij komt hopelijk in mei weer naar Nederland om op het Amersfoort Jazz Festival te spelen, dan treedt ik weer samen met hem op en dan is daar dik een half jaar overheen gegaan en toch is het zeker weer als de dag van gisteren. Dat is zo’n mooie bijkomstigheid van het muzikant zijn, dat je een connectie hebt, juist ook taal, een gemeenschappelijke taal waarmee je je individueel, maar ook collectief profileert. Het hoort er allemaal bij, het zijn gewoon verschillende aspecten van je persoonlijkheid.
Kun je omschrijven wat het heel eigene, het bijzondere van jouw stijl is?
Fundamenteel is het de expressie van mijn persoonlijkheid, van mijn ik. Daar zitten natuurlijk alle ervaringen, alle jaren, dingen die je hebt meegemaakt, emoties die je erin kunt stoppen dat allemaal vormt je heel eigen stijl. Maar daar komt natuurlijk nog wat bij, zoals de ontwikkeling van mijn smaak waarin je bepaalde dingen wel of niet mooi vindt en die smaak verandert haast continu. Toegespitst spelen al deze factoren een rol. Maar wat dat precies is, mag de luisteraar ontdekken. Niet iedereen is op hetzelfde gericht. Maar als ik bijvoorbeeld een gecompliceerde solo speel, een verhaal met een kop en een staart probeer te vertellen, met een opbouw daarin en de spanning daar is zodat de mensen zich afvragen: wat gebeurt er nu, wat gaat het worden, geef ik gevoel van richting: het moet spannend en leuk blijven zodat de mensen denken ik moet blijven luisteren, want ik weet niet welke kant het uit gaat.
Iets wat ook specifiek bij me past, zijn een heel eigen frasering en een geluid dat ik mooi vind. Ik probeer me steeds op heel verschillende manieren uit te drukken in verschillende tempi, dynamiekcontrasten, van lieflijk romantisch tot uitbundig, kwaad of vrolijk. Hoe ik dat doe met de frasering die heel nauw luistert en waarvan ik ideeën kreeg via de grote jazzmusici. Als een soort karaoke probeer ik die ideeën te integreren, na te spelen en daar komt dus je eigen ik ook duidelijk naar voren. Die mix maakt de eigenheid uit.
Daar komen natuurlijk ook best nog jeugdervaringen uit de polder, rondfietsen en schaatsen daar, gelezen boeken, herinneringen aan het verleden bewust of onbewust te pas. Heel anders dan bij de Amerikanen met hun heel diverse multiculturele achtergronden die de jazz hebben bedacht en gevormd. Ik heb ook tournees in Azië gemaakt en vroeg me af wat daar eigen is. Ik merkte dat dit alles ook enigszins in mijn stijl zit. In India is de frasering die ze daar hanteren, maar zijn ook de melodieën en harmonieën volstrekt honderd procent uniek. Ook in het Midden Oosten tref je wat dat betreft een heel aparte wereld aan. Uit die bronnen zou ik best veel meer muziek willen bestuderen zodat ik dat idioom ook in mijn stijl kan opnemen.
Op je mooie, informatieve website zijn keurig de Saskia Laroo band, de Salsa colente band, Caribbean Express, het Latin jazz quintet en Jazzkia vermeld. Dekken die ensembles alle stijlen waarin je actief bent?
De stijlen waarin ik actief ben, kun je grofweg in vier richtingen kunnen samenvatten, maar de gemeenschappelijk noemer is uiteraard muziek. De eerste stijl is jazzmuziek, de tweede popmuziek, de derde wereldmuziek (waarbij je ook klassiek mag rekenen) en de vierde is dance, dj muziek.
Ik promoot op dit moment vijf ensembles waarvan drie honderd procent actief. Het eerste is de Saskia Laroo band met funky jazz en hiphop, popmuziek, jazz wereldmuziek, African. Dan is er Jazzkia met pure jazz, ook al omdat veel muzikanten absoluut niet willen dat vreemde invloeden in de jazz doordringen. Dan is er Duo Laroo Bird, samen met mijn vriend en zanger Warren Bird. Met dat duo doen we van alles, dus ook akoestisch en elektronisch. Daarnaast doe ik dat dance gedeelte met dj’s, vooral de Hongaarse dj Dansor. Ik speel met haar samen. Het heet Saskia Solo Act met dj. Het gaat ok een heel grote scene; als je die niet kent, besef je de omvang niet. Tot slot is er het Latin Jazz Quintet maar dat staat op een wat lager pitje omdat het enigszins onder het Jazzkia ensemble en de Saskia Laroo band valt. Maar als ik een heel specifieke vraag krijg naar Latin- en Caribbean jazz met een heel eigen stijl kan ik daar op inspelen. En tenslotte heb ik nog Special Guest Soloists. Dat kan eigenlijk alleen maar bij ensembles die ik ook aantrekkelijk en aardig vind.
Wat ik vooral nog wil benadrukken, is, dat in al deze stijlen de klassieke muziek als invloed aanwezig is. Vooral in de dance en de techno worden zoveel klassieke muziek thema’s gebruikt. Mensen die klassieke muziek kennen, herkennen dat of ze luisteren niet naar dat repertoire en dan herkennen ze het natuurlijk niet. Of als ze die wel kennen, ergeren ze zich soms omdat die muziek dan in hun oren wordt vrerkracht. Het gaat dus veel over cross-over stijlen. Maar zelf vind ik het geweldig.
Zijn er nieuwe ontwikkelingen waarop je wilt inhaken?
Er gebeurt ontzettend veel, zoals akoestisch versus elektronisch met de computer waarmee men vaak ook weer probeert om de klank te herleiden tot die van een gewoon muziekinstrument wat wel grappig is. En ook andersom. Al die grenzen worden opgezocht. Maar de grenzen van de muziek zelf worden eveneens opgezocht met al hun mengvormen, stijlen worden vermengd. Dat gebeurt op verschillende manieren; er is heel veel teruggrijpen naar nostalgie maar ook om muziek zo te maken als toen de stijl ontstond en populair was. Dat is ook wel bijzonder zo’n stijl te recreëren, waarbij toch iets nieuws ontstaat zo zijn er dunne lijntjes van de ene ontwikkeling naar de andere. Je bent je dat niet altijd bewust en soms is het ook al zo uitgekristalliseerd dat daardoor weer wat nieuws ontstaat.
Ik heb dat heel sterk in de hiphop gehad waarbij ik steeds ingewikkelder begon te rappen, steeds sneller teksten, melodieën erin, van hoog naar laag, ingewikkelde poëzie en dan ineens kwam er folk uit, de stijl van de gewone man waarop werd neergekeken, crunk of crank geloof ik. Het was simplistisch, uit het getto. Je moest veel betere concious rap hebben. Je vindt het in alle muziekvormen terug, het wordt steeds ingewikkelder tot het niet meer verder kan, maar dan komt ergens weer een spruit uit. Interessant om te ontdekken en te volgen.
Het is ook interessant wat jonge mensen ontdekken, nieuw introduceren en dan volgen wat zij ervan brouwen. Er is gelukkig geen einde aan, boeiend om te volgen.
Op foto’s waar je kennelijk met electronic jazz bezig bent zie ik je als quasi terroriste met in plaats van bommen elektronische gadgets rond je middel. Wat regel je daarmee behalve volume, balans en eventueel toonkleur? Beschik je bv. ook over zo’n verschrikkelijke distorter?
Wat ik daarmee doe is eigenlijk heel simpel. Het gaat om slechts twee pedaaltjes waarmee ik ongelooflijk veel effecten mee kan realiseren, heel verschillende sounds en iedere keer ontdek ik weer wat nieuws. Maar primair gaat het om een echo apparaat. Je kunt instellen op 1 echo of meermaals of zelfs oneindig want dan gaat het geheel distorten, maar dat kun je met een knopje snel bijdraaien. Wat je ook kunt instellen of die echo’s elkaar heel snel of minder snel opvolgen. Tempo, dus bijvoorbeeld, hoe snel de echo’s elkaar opvolgen maar ook hoe luid of hoe zacht.
Er kan nog veel meer, maar dat zou hier te ver voeren. Het andere apparaat is een soort automatische wawa (ahwauw, ahwauw). Of de fluit wordt vervormd en de bas klinkt gitaar, gitaar. Ik ben met die pedaaltjes begonnen om met zo’n keiharde gitaar mee te kunnen heb ik dat gitaar[edaal ingesteld voor wanneer ik daarmee te maken heb en er niet doorheen kwam met mijn trompet omdat anders het instrument en mijn oren kapot gingen. Dus gaan er dan ook propjes in de oren om gehoorbeschadiging te voorkomen. Daarvoor is mijn nog goede gehoor me te dierbaar en te essentieel.
In je webwinkel zijn je zes tot nu toe verschenen cd’s vermeld. Deze illustreren aardig je veelzijdigheid. Nu is het produceren van een plaatje één ding, publiciteit verzorgen en royaal distribueren een ander en veel lastiger. Verkoop je vooral (of zelfs exclusief) via de eigen shop, of is het moois normaal in de handel verkrijgbaar?
Begonnen ben ik in de tijd dat je een distributeur moest hebben en die heb ik gelukkig nog. Bertus is dat, in de cd handel welbekend. Die verzorgt de reguliere handel waar alles normaal te bestellen en te leveren is.
Daarnaast heb ik nog Toko International die mijn ’producten’ licenseert oftewel het recht koopt, huurt om cd’s uit te laten brengen door een van hun partners, vooral internationaal. Ze zorgen voor de productie en reguleren het downloaden.
Voor de landen waar de cd’s niet in licentie door een platenmaatschappij aldaar worden uitgebracht, zorgt de groothandel, behalve in de V.S.en Canada. Daar is een aparte distributeur: City Hall Records. Zo ben ik wereldwijd voorzien met mijn platenlabeltje. Ik verzorg mijn eigen publiciteit.
Hoe belangrijk is die eigen website voor je? Waarschijnlijk kun je als artiest tegenwoordig niet meer zonder. Kun je zelf statistisch nagaan hoeveel bezoekers je hebt?
Die website is heel erg belangrijk, want iedereen ter wereld kan zo alles van je activiteiten en ontwikkelingen zien. Daarnaast heb je ook nog de sociale media, maar de website vormt de basis. Inderdaad kan ik statistisch nagaan hoeveel bezoekers ik heb. Je moet eigenlijk ook zorgen voor de s.e.o, de social engine optimalisation. Dat is een hele toestand en gelukkig heb ik iemand die me daarbij assisteert, evenals het updaten van mijn twitteraccount, facebook en de andere sociale media, mijn agenda’s die op de website staan. Zo is er een heel netwerk waarvan de eigen website de basis is.
Krijg je haast vanzelf zo veel aanvragen voor optredens of is een soort concertagent toch onmisbaar.
Bij mij gaat het om een combinatie van dit alles. Veel aanvragen krijg ik zelf direct binnen, want iedereen weet je te vinden. Maar er zijn ook concertagenten met een eigen netwerk en hun eigen kringetje van boekingen hebben. Op mijn beurt heb ik een hele kring van die concertagenten die me inschakelen wanneer ze me kunnen plaatsen in hun optreedgelegenheden. Het gaat daarom om een combinatie van dit alles.
Je agenda puilt uit van de optredens. Komt daar geleidelijk verandering in als gevolg van alle crises?
Ik moet zeggen dat ik in dit opzicht veel geluk heb omdat ik mijn contacten goed onderhoud en heel actief bezig ben. Omdat ik iedereen zo goed mogelijk op de hoogte stel, loopt het nog erg goed. Daar heb ik ook het volste vertrouwen in, crisis of geen crisis. Ik heb natuurlijk ook veel goodwill. Voor jonge mensen die beginnen, zal het best moeilijk en ontmoedigend zijn. Ik had het destijds veel makkelijker. Je moet wel erg snel met alle ontwikkelingen kunnen meegaan en daarop reageren. Als je te kieskeurig bent, red je het niet; dat kan ik je op een briefje geven
Hoe lang denk jij je werk nog te kunnen voortzetten op het hoogste niveau. Anders gezegd: hoe zelfkritisch ben je?
Ha, ha! Dat vind ik een grappige vraag. Ik heb altijd gezegd: als ik oud ben, dan word ik pianist in een hotel en ga ik achtergrondmuziek spelen. Leuk liedjes pingelen en Für Elise. Nu weet ik het nog niet. Ik zou graag zo lang mogelijk tot het absolute einde door willen spelen. Om me heen zie ik genoeg voorbeelden dat dit ook gebeurt en mensen tot ze honderd zijn door blijven spelen. Ik zou later liefst wel ooit in een bejaardentehuis met artistieke bewoners, zoals het Rosa Spier huis, willen. Daarvoor zou ik me waarschijnlijk al inschrijven…..
Hoe ouder je wordt, hoe sterker de persoonlijkheid, de intentie gaat tellen. Jonge mensen moeten heel wat noten spelen om te bereiken wat oudere musici presteren. Met één noot kunnen die vaak al heel veel zeggen; de persoonlijkheid is steeds groter geworden. De rijkdom van die persoonlijkheid houdt ook in: less is more. Het mag dan minder worden, maar dat mindere wordt meer.
Ooit gedacht aan een eigen school, een eigen lespraktijk?
Ja, best wel! Ik had destijds een tien voor het lesgeven en de kunst van het lesgeven: didactiek en methodiek. Ook mijn scripties kregen de hoogste waardering. Daarbij komt dat ik lesgeven altijd erg leuk vond. Als kind wilde ik altijd ‘juf’ worden, onderwijzeres. Mensen zeggen ook vaak: “Je lijkt wel een schooljuf”.
Maar nu wil ik dat niet meer, ik wil zelf spelen, ik wil niet meer lesgeven. En dat lukt ook. Natuurlijk heb ik onofficieel veel les gegeven en dat doe ik nog, maar ik moet mezelf afremmen en zeg: “Je moet zélf spelen, zelf iets verzinnen, ontdekken”. Daarom wil ik zelf creatief blijven en niet andere mensen wat leren.
Toen ik zestien was, dacht ik dat ik nooit zou kunnen improviseren; ik was niet zo creatief, eerder geremd. Ik begreep wel dat ik intelligent was en goed kon leren; er was me ook gezegd dat ik een hoog IQ had na allerlei testjes te hebben gedaan maar ik wist niet precies wat dat inhield omdat er nooit werd gespecificeerd.
Om zelf iets te verzinnen is een heel grote stap voor me geweest; de jazz heeft me daarbij geholpen. Het bleek dat ik heel makkelijk dingen kon verzinnen, kon componeren. Vroeger dat ik altijd: ik heb geen inspiratie. Ik staarde me blind, keek met grote bewondering die daar wel over beschikten. Dat heb ik nog, maar ik heb ook geleerd dat ik er zelf ook nadrukkelijk ben en ook iets te bieden heb.
Vroeger dacht ik van niet, dat ik het misschien kon (aan)leren. Dat dit wel lukte, daar heeft de jazzmuziek ontzettend veel aan bijgedragen. Zoals destijds de dirigent van de big band nota bene verrast zei, want hij had dat niet verwacht, heeft me toen al zelfvertrouwen gegeven. Maar ik bleef verbaasd over andere mensen die dat zo maar uit hun mouw leken te schudden. Waarom zij wel en nik niet? Mis ik dat talent? Meer in mezelf gaan geloven, het onderbewustzijn stimuleren. Dat is met goed gevolg gelukt en nu ben ik wat dat betreft over mezelf tevreden. Ik heb alleen tijdgebrek om alles te realiseren. Daar komt die uitspraak dat je om te componeren 1 procent inspiratie en 99 procent perspiratie. Die inspiratie heb ik wel, het is soms net of ik een radio in mijn hoofd heb. Dan denk ik: “Zet die innerlijke radio nu eens uit, want je moet e-mails beantwoorden, het interview voor Jan afwikkelen”. Gelukkig kan ik hem ook heel makkelijk weer aanzetten. In de loop der tijd heb ik heel wat inspiratie opgespaard. Dan denk: “Dit is wel aantrekkelijk om een nummer over te maken, dit lijkt de moeite om als compositie te ontwikkelen.” Daar ga ik dan puzzelend mee aan de slag.
Heb je nog speciale toekomstplannen (of –dromen)?
Ja, nog heel veel! Ik zou nog heel veel willen studeren en heel veel willen creëren. Teveel om op te noemen, zo zou ik ook heel graag nog willen reizen naar landen waar ik niet ben geweest, mede om inspirerende mensen te ontmoeten, veel van ze te leren en mooie muziek te horen en daardoor bevlogen te worden. En intussen veel genieten van het leven.