JANINE JANSEN: SPONTAAN EN INTUïTIEF VIOLISTE
Wie van plan is – en wie toegerust is – om tegenwoordig carrière te maken in de hevig concurrerende stratosfeer van de geglobaliseerde klassieke muziek met welhaast over bijzondere en speciale eigenschappen beschikken. Voor een solo violiste die wordt onderworpen aan het laserstraal onderzoek van critici en kenners van het instrument en het repertoire is het al lang niet meer voldoende wanneer je een leuke jonge vrouw bent die prachtig de verlangde noten kan spelen.
Wat is het dat het snel opgekomen aanstormend talent van een Janine Jansen bijzonder maakt? Een gesprek bij haar thuis in een rustig laantje in Soest waar ze met haar vriend Ron – net de deur uit voor een repetitie en optreden met het Nederlands Blazersensemble – woont zou opheldering kunnen brengen. Een muziekinstallatie, een TV met videorecorder, videobanden, cassettebandjes en stapels cd’s markeren mede het gezellige interieur. Een telefoonbeantwoorder met fax geeft regelmatig blijk van aandacht uit de buitenwereld.
Haar ongedwongen verschijning thuis met wijd vallende trui, zwarte spijkerbroek, sloffen en paardenstaart ademt gelukkig meer haar naturel dan de opgepepte publiciteitsfoto’s. Wat dat betreft lijkt ze nog een gerijpte bakvis. Voor het eerst ontmoette ik haar alweer jaren geleden toen ze met haar cellist broer en het Utrechts Conservatorium orkest onder Viktor Liberman het Dubbelconcert van Brahms op verrassend rijpe wijze in Vredenburg uitvoerde. Daarna was op afstand incidenteel de verdere ontwikkeling te volgen en nu – net nadat ze terug was uit Birmingham om Brittens Vioolconcert te spelen, was het tijd voor een nader gesprek.
Intussen is Janine 22, maar wie haar op straat tegenkomt zou haar ook nog voor een vlotte tiener kunnen houden met haar ranke postuur, haar strak achterover gekamd haar en haar open gelaatsuitdrukking die nog niet is getekend door de hardheid van een strikt regiem van studeren, optreden en reizen. Een vrolijke verschijning, een enthousiaste ingénue, gelukkig niet aangetast door het cynisme van de enigszins bedreigde muziekwereld, enthousiast vertellend over het hele avontuur, haar familie en haar vrienden.
Laten we voordat we het over jou hebben eerst eens over je gereedschap hebben. Volgens een gezegde is dat immers het halve werk. Iedereen denkt dan onmiddellijk aan de viool. Maar is de strijkstok niet net zo belangrijk? Onlangs stond in het Volkskrant Magazine een stukje over de strijkstokkenmaker Kees van Hemert. Over het hengstenhaar uit Mongolië dat hij bij voorkeur gebruikt, over de houtsoorten – Pernambuco is bijna op, dus ijzerhout en letterhout – over monturen met ivoor, edelmetaal, schildpad of leer. En over aparte vormen voor barok, klassiek en modern. Over machinaal vervaardigde stokken en handwerk, over prijzen tot wel ƒ10.000.
Wat is jouw oordeel en – belangrijker – jouw ervaring?
"De viool zelf is heel belangrijk, maar een stok is minstens zo belangrijk. De meeste buitenstaanders beseffen dat niet en onderschatten de keus".
Is dat net als bij de viool ook een constante zoektocht naar de steen der wijzen?
"Ik ben ontzettend blij met de stok die ik heb, maar ik kan me voorstellen dat er ooit wat anders en beters komt. Dat geeft de mogelijkheid om voor het ene stuk de een en voor een ander de andere te gebruiken. Bij het Bourse Hennessy Mozartconcours uit 1994 in Parijs heb ik een moderne stok gewonnen; die is nu mijn tweede, m’n reserve stok. Van de Philip Morris Finest Selection prijs in 1998 heb ik daarna een oude uit 1850 gekocht. Dat is echt een juweel!"
Leg dat eens nader uit. Waaruit bestaan de verschillen? Is dat een kwestie van gewicht, balans, mooiere toonvorming, speelgemak?
"Dat vind ik moeilijk uit te leggen. Je voelt het gewoon. Ik heb zoveel stokken geprobeerd…. Het zal ook wel erg persoonlijk zijn. Maar dit was voor mij de beste tot nu toe. Gek, dat merk je meteen. Hij is heel soepel, hij levert de klank die ik zoek. Het is een in dit opzicht heel flexibele stok".
Natuurlijk is bij de keus en de beschikbaarheid van dat gereedschap van voordeel dat materiaal ter beschikking komt naarmate je meer presteert en erkenning vindt. Hoe was dat met die Morris prijs? Moest het geld niet worden besteed voor studie?
"Eigenlijk was het geld bestemd voor studie of om een cd te maken. Maar op mijn verzoek kreeg ik die stok voor elkaar. Gelukkig reageerde men soepel op mijn voorstel".
Terug nu naar het begin en je eerste viooltje. Je bent natuurlijk begonnen met een ¾ of nog kleiner.
"Gek, maar dat weet ik niet precies meer; het was vast kleiner. Ik was pas zes. Dat was in 1984. Ik weet nog wel dat ik een viooltje kreeg van een kennis om de hoek. Het instrument herinner ik me minder goed dan het kistje waar het in zat. Het was heel mooi beschilderd en had een handvat aan de bovenkant. Ik durfde daar niet mee op straat. Ik vond dat verschrikkelijk, het zag er gewoon niet uit. Mijn eerste ¾ heb ik daarna van Coosje Wijzenbeek te leen gekregen".
Even tussendoor: je komt uit een muzikaal nest.
"Mijn vader Jan is organist van de Domkerk en heeft ook piano en klavecimbel gestudeerd. Mijn moeder is zangeres en ik heb twee broers; samen groeiden we op in een behoorlijk beschermd milieu. De ene is cellist en speelt onder andere in het Conjuncto iberica ensemble, mijn andere broer is klavecinist en organist. Het was dus vrij logisch dat ik ook muziek zou gaan maken. Zelf wilde ik liefst ook cello spelen, maar mijn ouders vonden het verstandiger als ik was anders koos, dus waarom geen viool".
Nu zouden we kunnen speculeren hoe het met je zou zijn gegaan als je bij die cello was gebleven. Maar goed: het werd viool en in geleidelijke stappen kwam je naar steeds betere en ook duurdere instrumenten. Hoe ging dat?
"Mijn eerste hele viool, een Heiligers, heb ik weer van Coosje te leen gehad. Dat was toen ik voor het eerst aan de Iordens viooldagen meedeed in 1988. Van min zesde tot mijn zestiende studeerde ik bij Coosje en speelde mee in haar leerlingenorkestje, de Fancy Fiddlers. Twee jaar later deed ik weer mee en kreeg ik van het instrumentenfonds een Möller. Die werd me door prins Claus overhandigd".
Heb je daar nog foto’s van?
"Nee, maar het is wel door het Jeugdjournaal op TV uitgezonden. Die Möller had ik een tijdje en toen kreeg ik van kennissen een Vuillaume te leen. Daar heb ik een jaar of zes, zeven op gespeeld".
Interessant is natuurlijk dat naarmate jij letterlijk en figuurlijk groeide als instrumentaliste het kaliber van de violen meegroeide. Het is natuurlijk nooit vast te stellen, maar ik neem aan dat jouw kwaliteiten doorslaggevender zijn dan die van je instrument. Had je zelf de indruk dat je met een nieuw instrument beter was?
"Zeker!"
Leg uit in welk opzicht. Is dat vooral een kwestie van toon en draagkracht?
"De mooiere toon is natuurlijk heel belangrijk, maar belangrijk is ook dat alles veel makkelijker gaat, er komt meer uit het instrument van wat je erin stopt".
Het rendement is dus groter.
"Na die Vuillaume heb ik een jaar de viool van m’n helaas te vroeg overleden leraar Philipp Hirschhorn gehad. Die viool had ik kunnen kopen, maar dat is niet doorgegaan, wat overigens geen geldkwestie was. Nu heb ik sinds een half jaar voor onbepaalde tijd een Stradivarius uit 1727, de ‘Barrere’ in bruikleen dankzij bemiddeling van de Stradivari Society uit Chicago. Meer had ik nauwelijks ooit kunnen wensen".
Zo’n prachtinstrument is één ding, de ongetwijfeld hoge verzekeringspremie een ander….
"Het instrument heb ik voor langere tijd in bruikleen en de consequentie is een hoge verzekeringspremie, maar dat heb ik er graag voor over. Mij hoor je niet zeuren!"
Dat alles speelde zich af terwijl je een jong meisje, een puber was. Ben je ook als zodanig opgegroeid?
"Tot een stuk in de middelbare school leeftijd was alles vrij normaal als bij andere kinderen. Ik leefde niet in afzondering, werd niet door mijn ouders ‘gepusht’ en ging naar de Werkplaats, de Kees Boeke school in Bilthoven. Ik heb die alleen niet afgemaakt. Ik had een vrij normale jeugd en kreeg geen speciale behandeling. Wel moest ik iedere vrijdagmiddag voor vioolles naar Coosje in Hilversum en miste dus wel schoollessen".
Je werd dus duidelijk niet zoals Kissin, Vanessa-Mae of Hahn behoed en gechaperonneerd door een familielid. Je vioolstudie werd steeds dominanter; de privé-lessen werden gevolgd door een reguliere opleiding aan het Utrechts Conservatorium bij Hirschhorn en Linale en intussen waren er zomerkampen en masterclasses. Jij hoort nog tot de gelukkigen die van Hirschhorn les hebben gehad. Hoe was dat en wat was belangrijk bij hem?
"Het was een belangrijke periode van drie jaar, net in een wezenlijke fase van mijn ontwikkeling. Mijn tijd bij hem was heel belangrijk voor me. Het is moeilijk uit te leggen waarom precies, wat het me bracht, hoe zijn lessen waren. Hij zei lang niet altijd wat. Wat ik nu nog steeds mis, is dat ik niet meer voor hem kan spelen. Alleen daarvan leerde ik al zoveel. Hij heeft dus helaas ook niet meer meegemaakt waar het toe leidde. Van hem heb ik echter één ding steeds heel duidelijk geleerd: wees en blijf altijd spontaan in je werk".
In 1998 haalde je het aan het Utrechts conservatorium je UM diploma met een 10 en de hoogste onderscheiding. En dan was daar haast tussendoor ook de deelname aan concoursen. Na de Iordens viooldagen kwam heel pril als 15-jarige de derde prijs bij het prestigieuze Oscar Back concours, in 1994 die Parijse prijs bij het Bourse Hennesy Mozart concours, in 1997 een eerste prijs bij het Belgische Concours International de Musique de Chimay in het Brusselse Paleis der schone kunsten en tot voorlopig slot dus die Philip Morris prijs in 1998. Dat alles telkens gevolgd door een debuut bij wat diverse orkesten. Hoe werd je als soliste geaccepteerd toen je een betrekkelijk jong blaagje was?
"Over het geheel viel dat erg mee. De eerste keer met een echt beroepsorkest was in 1979 bij het Residentie orkest; dat verliep goed. Ik werd niet als meiske maar op mijn prestaties beoordeeld. Toch had ik in België wel een vervelende aanvaring met de dirigent. We speelden op de slotavond het Bruchconcert en bij de repetitie wilde de dirigent dat ik aan het eind van het derde deel in tempo speelde, terwijl ik meer vrijheid wenste. Ik heb een paar keer geprobeerd me aan te passen, maar dan ging het weer niet goed. Het orkest ging zich ermee bemoeien, zo van ‘laat haar toch!’. De discussie ging over mijn hoofd heen. Toen brak tot overmaat van ramp ook nog m’n e-snaar zodat ik op een andere viool verder moest. Een krankzinnige toestand die tenslotte niet in mijn nadeel afliep maar wel een nijdige dirigent opleverde".
Hoe was dat als jonkie in 1993? Toen had je al de derde prijs in het Oscar Backconcours gewonnen. Dat moet zelfvertrouwen geven. Het staat bekend als zwaar. Hoeveel kandidaten waren er dat jaar?
"Ongeveer dertien geloof ik".
Kwam je makkelijk door de voorronden heen?
"Het had iets van een sportieve uitdaging. Ik was vrij jong, 15, en dan ben je jezelf gelukkig nog niet zo van de spanning bewust. Het was meer een leuke verrassing dat ik de finale haalde; zelf had ik dat nooit verwacht".
Ik kan me indenken dat de Olympische gedachte overheerste. Natuurlijk is winnen fijn. Maar wat schiet je er echt mee op? Hopelijk meer dan even in de publiciteit komen. Je ervaart in elk geval voor jezelf waar je staat in het wereldje, je leert met spanning en stress omgaan, je krijgt de gelegenheid om je te profileren, er volgen engagementen. Hoe was dat alles bij jou?
"Dat concours in Parijs was vooral fijn omdat ik daardoor met Joeri Bashmet kon spelen. Een geweldige ervaring. Zo is een concours belangrijk om voor jezelf te zien wat je hebt bereikt en welke volgende stap je kunt zetten. Natuurlijk helpen concoursen om bekendheid te verwerven, maar mijn ervaring is dat je het in wezen toch zelf moet doen. De mensen moeten je horen en niet alleen maar over je lezen. Maar je wordt ook gedwongen om je met nieuw, ander repertoire bezig te houden. Met slechts een paar werken op je repertoire kom je niet ver.
Tijdens het Oskar Backconcours deed ik ook mee aan een Menuhin concours in Folkstone. Het kwam allemaal tegelijk en naarmate ik door meer rondes heen kwam, moest ik meer repertoire spelen. Het was al met al een enorm programma, maar achteraf liep het best en het was een nuttige ervaring. Uiteindelijk heb ik alles wat ik had voorbereid moeten spelen en dat was best leuk: ik was niet voor niets zo hard aan het werk geweest".
Zitten in zo’n zaal ook concertagenten, talent scouts?
"Daar heb ik niets van gemerkt, maar het is alles ook wat langer geleden en ik was lang niet altijd bij echte concoursen betrokken. Aan de heel grote internationale heb ik nog niet meegedaan. Bij zo’n Brussels Elisabethconcours zitten wel impresario’s, bij de landelijke concoursen hooguit lokale agenten".
Heb je plannen om ooit in Brussel, Moskou of elders in de eredivisie mee te doen?
"Niet direct. Ook op aanbevelingen om bijvoorbeeld een jaartje in New York te gaan studeren, ben ik niet ingegaan. Ik geloof daar niet zo erg in. Liever onderwerp ik me aan korte, hevige masterclasses bij musici die me echt inspireren".
Hoe belangrijk is trouwens een goede impresario?
"Er komt onherroepelijk een moment waarop je jezelf niet meer kunt managen. Ik ben blij een goede impresario te hebben gevonden. Zelf doen kost zoveel tijd en energie die ik veel nuttiger kan besteden. Vertrouwen in de mensen die voor je werken is heel belangrijk. Mijn agent en ik kennen elkaar al lang en we hebben een uitstekend contact".
Je lijkt me geen zenuwpees. Maar hoe is het met stress en stressgevoeligheid. Wordt je geleerd hoe je jezelf daar tegen kunt wapenen?
"Bij mij valt dat gelukkig wel mee, Een paar weken vóór een belangrijk concert heb ik vaak wel iets van: als ik het maar kan, zou het op tijd lukken? Maar dat hoort erbij en die spanning kan positief zijn. Ik heb het nodig om me op te laden en goed voor te bereiden. Als ik eenmaal speel heb ik er geen enkele last. Als ik eenmaal op het podium sta, is het over. Ik voel wel een soort spanning, maar geen ondefinieerbare stress of angst".
Wat moet je verder in je mars hebben dan alleen maar mooi te kunnen spelen om echt indruk te maken?
"Ik denk dat je vooral persoonlijkheid moet bezitten, een duidelijke opvatting en stijlbesef moet hebben en de wil plus het vermogen moet hebben om dat te uiten. Dan voeg je meerwaarde toe. Ervaring helpt natuurlijk".
Wordt aan die aspecten aandacht geschonken tijdens je studie? Jullie instrumentalisten studeren immers vaak erg individualistisch en misschien wel eenzaam.
"Ik vind van niet. Maar voor mij was dat nooit een probleem; al in mijn conservatoriumtijd gaf ik veel concerten en ik groeide er geleidelijk in. Het liep dus allemaal wel soepel. Maar bij anderen werd daar geloof ik weinig aandacht aan geschonken".
Dan blijkt het nut van kunstmanagement dat uit meer begeleiding en opvang bestaat dan het overhandigen van een bloemetje na een optreden.
"Ik heb daar nooit zo’n behoefte aan gehad. Waarschijnlijk omdat ik van nature nogal intuïtief ben. Het gaat me meer om de uitstraling van speelplezier, om het overbrengen van emoties. Ik hoef niet alles tot het laatste detail vooraf te analyseren. Gewoon, lekker spelen: dat is hoofdzaak voor me!"
Je behoort dus tot het vrij onbekommerde, spontane type violisten. Als je nieuw repertoire instudeert, vliegt je dat dan makkelijk aan of is het een moeizaam proces?
'Natuurlijk hangt dat af van de moeilijkheidsgraad en de toegankelijkheid, maar in het algemeen lukt het me snel".
Ook dat hoort dus bij de gaven waarover je moet beschikken. Stelt eigentijds repertoire aparte eisen en speel je dat geregeld?
"Een paar maanden geleden heb ik bijvoorbeeld de Vioolsonate van Peter Schat uitgevoerd en vorig jaar heb ik een aantal Nederlandse Capriccio’s gespeeld. Ik besteed daar dus best aandacht aan, vind het ook leuk om te doen. Zeker zolang ik zelf keuzes kan maken."
Aan jou opgedragen werken zullen nog niet talrijk zijn. Worden je wel dingen aangeboden waar je geen affiniteit mee hebt?
"Dat is eigenlijk nog niet voorgekomen. In principe, maar wel tot op zekere hoogte wil ik alles wel doen. Maar als iemand me zou vragen om de Vioolconcerten van Paganini te spelen zou ik twijfelen."
Hol vuurwerk is niet jouw zaak?
"Dat is het niet alleen; er is zoveel muziek die meer de moeite waard is. Ik houd niet zo van showstukken. Maar verder sta ik voor alles open, wil ook graag zoveel mogelijk uitproberen. Vervelend is alleen wanneer je een klein handschrift vol correcties krijgt. Al dat uitzoekwerk… Ik wacht dan liever tot ik het in druk ontvang".
We hadden het nog nauwelijks over de masterclasses die je volgde. Het is een imposante lijst met bekende namen: Menahem Pressler, de pianist van het Beau Arts trio, Joshua Bell, Ana Chumachenko, Josef Gingold, Isaac Stern, Boris Belkin. Hoe ging dat in zijn werk?
"Ik ben driemaal naar een zomercursus in Bloomington in de V.S. geweest. De eerste keer was ik meen ik dertien. Daar was toen een keer een masterclass van Joshua Bell. Het waren meestal korte, hevige, maar ook erg leuke perioden. Ik heb één keer voor hem gespeeld. Ik keek enorm tegen hem op en vind hem nog steeds groots: ik ben een echte fan van hem. Het was bijzonder om voor hem te spelen en alles wat hij daarna zei was heel belangrijk voor me".
Ging dat meer om techniek of om stijl en voel je daarna ook echt dat je beter speelt?
"Eerlijk gezegd weet ik niet meer precies wat hij heeft gezegd, ik weet ook niet zeker of ik op dat moment iets van hem heb geleerd. Het werkte pas geleidelijk door. Ik ben ook naar concerten van hem geweest, heb zijn opnamen beluisterd. Daar leerde ik ook van".
Bell is dus duidelijk een idool. Wie nog meer?
"Idool is wat teveel gezegd. Maar zoals hij speelt: met zoveel gevoel, dat spreekt me enorm aan. Hetzelfde geldt voor Pressler. Wow! Van hem heb ik drie keer les gehad. Ik ben nog in gesprek of het vaker kan. Als je hem ziet spelen…. Je krijgt een lach op je gezicht als je hem bezig ziet met al dat engagement.
Bij Belkin heb ik twee jaar effectief gestudeerd. Daar ging ik acht keer per jaar naar toe voor heel lange lessen. Ik moest daarvoor naar Luik. Van hem heb ik ook veel geleerd".
Waren er ook teleurstellingen als gevolg van mogelijk te hoog gespannen verwachtingen?
"Dat had ik met Isaac Stern. Ik vond hem zo’n fenomeen en dan blijkt het niet te klikken. We hadden de omstandigheden niet mee. Je speelt dan drie uur en ik had het idee dat hij me helemaal niet begreep, of tenminste niet snapte wat ik probeerde te uiten. Hij heeft wel dingen tegen me gezegd, maar dan dacht ik: wat moet ik daarmee? Hij vond bijvoorbeeld dat ik stil moest staan terwijl ik graag meewieg met de muziek die ik speel. Dat gaat haast vanzelf.
Sowieso vond ik het vervelend dat hij die masterclass met twee anderen gaf. Zij zaten met microfoons in de zaal en wij stonden op het podium. Zij konden als het ware schreeuwen en als wij wat wilden antwoorden of vragen kwam dat letterlijk niet over. Dus had ik het gevoel dat het meer een show was waarbij veel langs elkaar heen ging ten koste van de studenten.
Mogelijk heb ik daar tenslotte ook best weer van geleerd. Er werden natuurlijk ook wel zinnige dingen gezegd, het was meer de manier waarop waardoor het niet optimaal overkwam. Er werd geen rekening gehouden met wat je dacht en voelde".
Een negatieve ervaring is ook een ervaring. Je hebt dus al heel vroeg veel moeten reizen. Eerst om als het ware te worden ingezaaid, nu om te oogsten. Vind je het erg om telkens ‘uit de koffer’ te moeten leven?
"Die zomercursussen waren eigenlijk alleen maar leuk. Verder ben ik eigenlijk liefst thuis in mijn eigen omgeving met familie en vrienden. Ik vind het wel moeilijk om telkens weg te gaan, maar dat duurt zelden langer dan tien dagen. Eenzaam ben je niet als je samen kamermuziek maakt maar wel als je met orkest optreedt. Je kent niemand, je weet niet waar je terecht komt. Dat is soms wel moeilijk. Maar al gauw leer je dan mensen kennen waardoor het toch weer plezierig wordt.
Ik ben dus net in Birmingham geweest. Daar heb ik aardig contact gehad met de dirigent, Sakari Oramo, de opvolger van Simon Rattle. Dat lijkt een Japanse naam, maar hij is een Fin. Een erg aardige man".
Als alles zo goed gaat en de waardering wederkerig is, worden dan meteen toekomstplannen gesmeed?
"Dat was in dit geval wel grappig. Vlak na het concert kwam de concertmeester naar boven en zei: ‘Ja het was zo mooi en we hebben met het orkest al besloten wat je de volgende keer komt spelen. Dat wordt Elgar".
Is dat nieuw voor je?
"Ja en nee. Hirschhorn had het erover. Het is natuurlijk minder bekend dan het Celloconcert, maar ook best de moeite waard. Maar het is wel grappig. Ik had in Birmingham dus net het Vioolconcert van Britten gespeeld dat daar al vijfentwintig jaar niet meer was uitgevoerd. Men zei: ‘Bedankt dat jij dit hebt willen doen! Dat je als Nederlandse in Engeland een vrij onbekend Engels werk komt uitvoeren.’ Het was een extra concert, buiten de abonnementsserie om. Misschien wordt het volgend seizoen herhaald. Zelfs in de recensie staat dat er bijna geen opnamen van zijn".
Dat valt nog wel mee. Grappig genoeg stamt een van de eerste van de jonge Theo Olof met Barbirolli (EMI 566.053-2) uit 1948. Hij speelde nog de oorspronkelijke versie uit 1939. Heifetz was destijds niet gelukkig met dat lastige origineel en vroeg Britten om aanpassingen, wat deze weigerde.
Later, in 1958, volgde toch een herziening en dat is wat de meesten nu spelen. Mark Lubotsky (Decca), Ida Haendel (EMI), Rodney Friend (Classics for pleasure), Sergei Azizjan (Classico), Rebecca Hirsch (Naxos) en bovenal Lorraine McAslan (Collins 1123-2).
Hoe kwam je ertoe juist dit werk op je repertoire te nemen? Wat trok je aan – de uitdaging, de combinatie van zelfbewuste virtuositeit en nostalgische lyriek met het elegische slot?
"Eigenlijk het totaal van al die aspecten. Bovendien is het aantrekkelijk om je in te zetten voor een betrekkelijk onbekend werk".
Was je daarvoor in Engeland uitgenodigd op aanbeveling of door een repertoirelijst op te sturen?
"Nee, ik was al twee jaar geleden gevraagd om bij het Gelders- en Noord-Hollands orkest te komen spelen op initiatief van AKZO Nobel. Het kwam dus goed uit dat ik het ook in Engeland kon uitvoeren. Dat heb ik zelf voorgesteld en het werd dankbaar geaccepteerd".
Heb je ooit overwogen om je in oude muziek te specialiseren?
"Om te beginnen heb ik me nooit echt willen specialiseren. Ik heb altijd al zo breed mogelijk willen werken. Maar ik heb natuurlijk van huis uit wel belangstelling voor oude muziek meegekregen".
Nooit juist een afzethouding gehad?
"Nooit! Ik speelde bijvoorbeeld met mijn vader aan het klavecimbel wel de Bachsonates. Op een moderne viool, maar rekening houdend met oude stijl opvattingen. Ik denk er wel eens aan om meer op dat gebied te doen, maar nooit exclusief het een of het ander. Eigenlijk lijkt specialisatie me saai, een beperking. De grote uitdaging schuilt juist in de diversiteit".
Hierop voortbordurend: ben je wel eens in de verleiding gekomen om als Pinchas Zukerman of Isabelle van Keulen ook de altviool ter hand te nemen?
"Voor de grap heb ik dat natuurlijk wel eens geprobeerd, maar dat is nooit serieus bedoeld. Er is ook meer dan genoeg voor mijn eigen instrument waarmee ik jaren vooruit kan. Bovendien zijn er een paar mensen die met hun altviool zo’n waanzinnig mooie klank hebben, dat ik beter wat afstand houd. In elk geval heb ik niet de ambitie om me in die richting te ontwikkelen".
Het is wel begrijpelijk dat je traditionalist bent. Geen musicus van jouw kaliber kan zonder traditie en als ik de lijst van docenten en violisten zie die hebben geholpen om je muzikale identiteit te vormen, zijn die van puur klassieke komaf: Coosje Wijzenbeek, Philipp Hirschhorn, Charles-André Linale, Menahem Pressler, Joshua Bell, Ana Chumachenko, Josef Gingold, Isaac Stern en Boris Belkin. Hoe druk heb je het eigenlijk wat het aantal optredens per seizoen betreft?
"Het lopende seizoen gaat het om zo’n negentig optredens".
Kun je dat goed aan?
"Een goede planning en indeling helpt. Drukke en minder drukke perioden wisselen elkaar af. Tussendoor heb ik dus tijd om me opnieuw op te laden en nieuw repertoire in te studeren. Het komende seizoen heb ik bewust wat rustiger gehouden. Ik ga voor de Nederlandse Muziekprijs werken. Daar komt veel voor kijken en ik moet me daar in alle rust op kunnen voorbereiden".
Ik herinner me de verhalen daarover van een van je voorgangsters, Pauline Oostenrijk. Heb je contact met haar om ervaringen uit te wisselen?
"Ja ik heb haar ontmoet en we hebben daarover gesproken".
Toevallig kreeg ik net deze week het seizoenprogramma van Vredenburg en zag daar onder andere in dat jij met de pianiste Kathryn Stott en de cellist Christian Poltéra optreedt in een Frans trioprogramma. Hoe kennen jullie elkaar en hoe kwam het daar toe?
"Mijn impresario Samama is gefuseerd met Inter Artist, die haar vertegenwoordigt. In gezamenlijk overleg is er een programma bekokstoofd dat we in het Concertgebouw spelen en gelukkig ook in Utrecht. Het gaat dus in eerste instantie slechts om twee optredens, maar wie weet wat daaruit voortkomt. Van de zomer ga ik naar een festival in Zweden en daar is zij ook".
Ken je haar goed? Ze blinkt uit in Fauré onder andere.
"Nee, helemaal nog niet. De cellist ken ik al wel sinds mijn zestiende. Hij studeerde bij Heinrich Schiff – een geweldig goede man!"
In 2000 heb je met dirigent Valery Gergiev samengewerkt.
"Dat was een echt hoogtepunt tot nu toe uit mijn korte loopbaan. Eerst met het Rotterdams filharmonisch, daarna ook met het Kirov orkest: dat was een geweldige belevenis, samen te mogen werken met zo’n grootheid."
In datzelfde seizoenprogramma zag ik overigens dat je ook weer met dat Brahms Dubbelconcert en voor het eerst met het Vioolconcert van Beethoven komt. Heb je dat eerder voor publiek gespeeld?
'Ik heb het natuurlijk wel eerder ingestudeerd, maar dit seizoen kom ik er een paar keer mee naar buiten. Zelfs in Manchester.'
Hier betekent het een hernieuwde samenwerking met Jaap van Zweden met wie je al een Mozartconcert deed.
"Ja, ik verheug me erg. Onze samenwerking was heel positief en met zijn violistische achtergrond weet hij uitstekend waarop het aankomt."
Hoe is momenteel de verdeling tussen concertant en kamermuziek en wil je dat zo houden?
"Eigenlijk wel ideaal, ik schat net 50/50. Dat wil ik wel liefst zo houden. In elk geval kan ik niet zonder kamermuziek. Natuurlijk moet in nu keuzes maken. Ik bepaal aan het begin van het seizoen welke concerten ik liefst ga instuderen en in overleg met de orkesten probeer ik dan een afspraak te maken om dat ook te kunnen realiseren."
Een tijdlang vormde je een duo met pianist Folke Nauta. Je werkte ook samen met David Kuyken en Klara Würtz. Zijn die samenwerkingen afgelopen?
"Op het ogenblik spelen we niet meer samen, maar wie weet….. Een hecht duo vond ik altijd wat beklemmend en beperkend. Ik werk liever telkens met verschillende mensen samen. Voorlopig wil ik graag allerlei invloeden ondergaan, andere mensen leren kennen en verschillende invloeden ondergaan. Ik probeer een balans te vinden tussen concertant- en recitalwerk waarbij ik voldoende tijd overhoud om te studeren. Dat betekende wel dat ik mijn aandeel in het Rembrandt trio met Folke Nauta en Jeroen den Herder en het NOG-Ensemble moest opgeven."
Ik kan me indenken dat je vrij je vleugels wilt uitslaan, nieuwsgierig van alles wilt onderzoeken, maar verwacht je niet dat er een tijd komt om je daarin te beperken, om definitieve keuzes te maken?
"Voorlopig geldt voor mij: onderzoek alles en behoud het goede."
Past daarin ook het toch wat vluchtige samengaan tijdens slechts twee optredens met dat komende ad hoc trio? Heeft dat niet na alle voorbereiding een te gering rendement?
"Ik denk van niet want het draagt zeker bij aan de reeks ervaringen die ik op velerlei gebied met zoveel mogelijk goede musici wil vergaren.'
De geijkte vragen naar liefhebberijen is nog niet gesteld.
'Daar valt niet zoveel over te melden. Ik heb mijn tijd hard nodig met studeren en optreden. Sinds een paar maanden hebben we een leuke jonge hond die veel uitgelaten moet worden en die me meer dan vroeger buiten brengt. Verder pik ik graag een bioscoopje.'
Over beroepskeuze heb je nooit echt hoeven nadenken. Maar als het onverhoopt nu eens niet zo goed was gegaan met je viool?
"Ik hoefde inderdaad weinig over alternatieven na te denken. Maar als kind wilde ik wel graag wat met dieren doen."
Spelen radio en TV een wezenlijke rol in je loopbaan tot nu toe?
"Niet echt. Als materiaal van mij wordt uitgezonden, ben ik meestal elders druk bezig. Maar ik vraag wel altijd een cassettebandje. Zo bouw ik een archiefje op al moet ik toegeven dat ik mezelf zelden beluister, zeker niet vlak na een optreden."
Bestaan er concrete cd plannen?
"Vaag wel, maar het is nog te vroeg om daarover meer te zeggen. Er zijn een paar opties. Met het Rembrandt trio hebben we destijds een opname gemaakt, maar die is nooit gewoon in de handel gekomen."
Zoals het aantal meisjes in conservatoriumorkesten steeds groeit, neemt – gelukkig – ook het aantal jonge vrouwen als violist op de concertpodia gestaag toe. Als we de echt gevestigde reputaties even overslaan en ook de alweer wat oudere Midori (van wie niets meer wordt vernomen) vergeten, zijn dat bijvoorbeeld Leila Josefowicz, Hillary Hahn, Sarah Chang, Vanessa-Mae, het meisje Faust.
Zijn jullie alleen maar rivalen, ken je sommige van hen en zijn echte vriendschappen mogelijk?
"De meesten ken ik alleen van naam of via hun opnamen. De meesten werken vrij geïsoleerd van lotgenoten aan hun eigen carrière; soms kruisen die wegen, elkaar, tijdens concoursen en festivals bijvoorbeeld. Maar verder is het erg ieder voor zich."
Hoe modern ben je? Je zegt dat je geen e-mail adres hebt. Ooit gedacht aan een eigen website? Heel wat uitvoerende musici hebben die langzamerhand. Of laat je dat aan het impresariaat over?
"Bij mijn huidige impresariaat ben ik in uitstekende handen; die invloed gaat vrij ver tot het verzorgen van flitsende kledingontwerpen, uitdagend fotowerk en een uitgekiende manier van promoten. Heel modern, met trekjes uit de popwereld."
Ben je ooit bewust bezig met carrièreplanning? Is dat in jouw geval mogelijk?
'Nee niet echt bewust al denk je natuurlijk wel over je eigen toekomst na. Ook op dit gebied is de planning door het impresariaat van doorslaggevende betekenis.'
(21 maart 2001)