Uitvoerende Kunstenaars

JUILLIARD KWARTET

JUILLIARD KWARTET: TEGELIJK PERFECT EN SPONTAAN ZIJN

Hoe speelt een strijkkwartet het klaar om, ondanks herhaaldelijke wisselingen in de bezetting, meer dan veertig jaar aan de wereldtop te blijven? Een gesprek met het Amerikaanse Juilliard kwartet over hun werk, hun repertoire en hun groepsleven.

"Kijk eens naar Carl Channing," zegt tweede violist Earl Carlyss. "Mijn vrouw en ik zijn dol op theater en we zagen haar onlangs weer in 'Hello Dolly'. Die rol moet ze duizenden keren hebben gespeeld, avond aan avond, en toch had ik het gevoel, dat ze het voor het eerst deed. Dat vind ik bewonderenswaardig; ik kan er zo gauw geen muzikaal equivalent voor vinden, ook al spelen wij succesvol honderd keer achter elkaar bijvoorbeeld Beethovens opus 18 nummer vier."

Onder aanvoering van Robert Mann bestaat het Juilliard kwartet, in wisselende samenstelling, sinds 1946. Mann is de enige, die van meet af aan meedoet. Aan het eind van de tweede wereldoorlog ontdekten enkele musici, die in een Amerikaans legerensemble speelden, dat de nieuwe president van de Juilliard School of Music in New York een eigen, permanent huisensemble, een kwartet wenste. Verstandig genoeg koos hij voor dat kwartet jongeren, omdat die begrip en sympathie zouden tonen voor eigentijdse muziek. Sedertdien onderging het ensemble heel wat wijzigingen in de personele bezetting, maar de stijl en het karakter bleven onaangetast en waarschijnlijk hield men zo een frisse kijk op het standaardrepertoire, dat jaar in jaar uit opnieuw werd gespeeld.

"Iemand heeft eens ooit gezegd, dat een goed kwartet liefst elke paar jaar een lid moet verwisselen om een doorlopende toevloed van ideeën mogelijk te maken," suggereert Carlyss. "Hoewel dat misschien wat overdreven lijkt, is die gedachte zo gek nog niet, al komt het meestal hard aan, als één van ons de groep verlaat..... naar moderne opvattingen is zoiets in het huwelijk ook te verdedigen. Maar in alle ernst, in ons geval bestaat weinig risico voor verstarring. Wanneer je goed weet hoe je op creatieve manier het conflict moet benutten, dat onherroepelijk optreedt bij vier personen, die voortdurend hun muziek opnieuw overdenken, kan dat soort stagnatie nooit optreden. En tegelijk kun je door een gemeenschappelijke vertrouwdheid in de benadering een uitstekend ensemble bereiken met ad hoc formaties. We spelen namelijk allen regelmatig buiten het vaste kwartetverband en hebben dat altijd gedaan, terwijl zich om ook kwintetten te kunnen uitvoeren af en toe een pianist, een altist of cellist bij ons voegt."

Waaruit maar weer eens blijkt, dat een kwartet, hoe unaniem de stijlopvatting ook is, bestaat uit vier persoonlijkheden met elk een eigen karakter en wil. Dat kan merkwaardige gevolgen hebben. Er zijn gevallen bekend, waarin de leden van een naar buiten toe hecht schijnend ensemble, dat 's avonds de sterren van de hemel speelt, in een sfeer van conflict en ruzie repeteert en om niet dagelijks de ergernis van ieders eigenaardigheden te moeten ondergaan telkens individueel in verschillende hotels overnacht.

Grappig genoeg kristalliseerde tijdens het gesprek de gedachten zich vooral uit tussen de beide violisten: de vriendelijke, duidelijke Robert Mann en de bevlogen Earl Carlyss. Maar ook altist Rhodes deed een duit in het zakje: "Waar het op aankomt, is op de juiste combinatie om de details en de structuurpatronen zodanig uit te werken, dat je ze als in een droom kunt uitvoeren - zonder echt te dromen. Rubinstein was daar geweldig goed in. Hij wist van elke interpretatie een première te maken. Maar op het punt van repeteren ontwikkelt elk ensemble vanzelf een eigen methode. Zo was het een heel boeiende ervaring voor ons om Schuberts Strijkkwintet met Bernard Greenhouse (destijds cellist van het Beaux Arts trio) te spelen. Tijdens het concert voerden we ook Beethovens kwartet op. 95 uit en Bernard stond tijdens de repetitie achter in de zaal naar ons te luisteren. Hij werd geïntrigeerd door onze werkwijze en vroeg: jullie dat altijd zo aan en spelen jullie het werk altijd zo langzaam vòòr een concert?' De problemen zijn voor ons allemaal hetzelfde, alleen de manier waarop we oplossingen zoeken zijn verschillend."

Thuis, in New York besteedt het kwartet zes uur per week aan lesgeven en openbare repetities. Behalve aan het ijzeren repertoire wordt daarbij veel aandacht besteed aan moderne muziek geschonken. Rhodes: "In de jaren veertig golden we als 'angry young men', terwijl ons tegenwoordig wel wordt gevraagd waarom we niet meer moderne muziek spelen. Dat doen we vaak genoeg, alleen zijn de criteria verlegd."

Inderdaad beschikt het kwartet over een omvangrijk repertoire, dat begint bij Bach en dat van de standaardwerken van Haydn, Mozart, Beethoven, Schubert en Schumann via de impressionisten reikt tot Bartók (een specialisme), Ginastera, Webern, Berg en 

Schönberg. Amerikaanse componisten als Copland, Schuman, Sessions, Babbitt en Carter droegen werken aan hen op.

"Ik geloof, dat dit vooral is omdat het strijkkwartet een componist nog steeds de beste mogelijkheden biedt voor een dialoog op basis van gelijkheid, maar ook voor een ideale vermenging van de stemmen. En natuurlijk is er een enorme verscheidenheid van toonkwaliteit.," zegt Carlyss. Waaraan Mann toevoegt: "Belangrijk is ook, dat er eigenlijk nauwelijks ensemblevormen bestaan, die zo hecht en langdurig samen drijven als het strijkkwartet. Het Beaux Arts trio is eerder een  uitzondering in dat opzicht. Zeker in tegenstelling tot het orkest is het kleine formaat van voordeel. Je kunt vaker, beter en nauwkeuriger studeren."

Met de zes strijkkwartetten van Bartók verwierf het Juilliard kwartet de reputatie uit te blinken in moderne muziek. In 1948 verzorgde het de eerste cyclus van deze werken in de V.S. Het geheel werd door Amerikaanse Columbia opgenomen en verscheen in Europa op het Philipslabel. Later, in 1963, werden de werken opnieuw opgenomen, begin jaren tachtig nogmaals. "Ik verheug me daar erg op, want het wordt mijn eerste keer!", zegt cellist Krosnick. Robert Mann blikt terug: "Die allereerste opname uit 1948 was in een aantal opzichten bijzonder. Om te beginnen moesten we alle delen ineens in hun geheel spelen: montage van de opnamen was toen nog nauwelijks mogelijk. Vergeet ook niet, dat het zesde kwartet toen nog geen tien jaar oud was. Tegenwoordig hoeven we ook niet meer zoveel te tellen als toen. Het is alles veel vertrouwder en gemakkelijker geworden naarmate we ons dieper in het idioom inleefden. Het concept van deze werken is trouwens met de jaren nogal gewijzigd. Vroeger waren er twee manieren, waarop je Bartók kon spelen. Je deed het als het Hongaars kwartet, waarvan de leden de componist goed hadden gekend: rustig, glad, met relatief veel aandacht voor folklore. Of op onze manier: fel, geladen, stuwend, opwindend, dramatisch. Intussen  is onze opvatting ook milder geworden en proberen we beide werelden te verzoenen. Triest genoeg is geen van die versies meer terug te vinden in de catalogus van Sony Classical, die de CBS boedel beheert.

"Het verschil tussen de eerdere en latere versie van Schönbergs kwartetten is nog groter," beweert Krosnick. "De opvatting is breder, indringender geworden met behoud van de stuwkracht." Zo is het eigenlijk over de hele linie: de recente opname van Mozarts aan Haydn opgedragen kwartetten heeft een heel andere karakteristiek dan de oude.

In 1974 trad het Juilliard kwartet eens samen met het Modern Jazz Quartet op. Maar daar werd al gauw elke verdere ontwikkeling in de kiem gesmoord. "Het probleem met het MJQ was, dat het zelf een interessante mengeling lieden bevatte. Als je het over totaal verschillende persoonlijkheden hebt, dan daar wel. Een grotere tegenstelling dan tussen John Lewis en Milt Jackson is nauwelijks denkbaar. John was erg geboeid door een fusie. Hij is een rustig, bedachtzaam iemand, hij componeert zelf en hij onderzocht de mogelijkheden van 'Third Stream' muziek. Maar ook al kwam er weinig van een verdere samenwerking, het experiment was toch de moeite waard, want het was een stel enorm goede musici, dat bereid was zich in onze wereld te verplaatsen en te verdiepen, net zoals wij dat in de hunne deden. Natuurlijk improviseerden zij en lazen wij van het blad. Zij pasten zich tenslotte beter bij ons aan dan wij bij hen," herinnert Mann zich, "maar toen ze tijdens een concert een variatie op Jesu, joy of man's desiring van blad wilden spelen, ging het helemaal mis. Elke student aan het Juilliard School kan dat beter!

De Juilliard leden maken de prettige indruk, dat ze zich in elkaars omgeving op hun gemak voelen. Misschien komt dat, omdat ze - eenmaal op de nieuwe plaats van bestemming aangekomen - elk hun eigen gang gaan. De een naar een museum, de ander naar een concert, een derde blijft in het hotel wat lezen, de vierde gaat winkelen.

Earl Carlyss herinnert zich het verhaal van een journalist, die in de hotelfoyer arriveerde om het kwartet te interviewen. Hij trof de vier leden zo ver mogelijk van elkaar in de hoeken van die ruimte aan. "Hij dacht, dat we ruzie hadden en wist niet hoe en waar te beginnen. Voor ons was het een aardige grap, alleen bracht het wel de nodige roddel op gang."

(1984)