Uitvoerende Kunstenaars

HAÏM, EMMANUELLE

EMMANUELLE HAÏM: TEMPERAMENTVOL EN BEZIELEND

De combinatie van zuiverheid, stijlgevoel, karakter, precisie, verfijning, inzet, temperament, virtuositeit en lichtelijk gevoel voor theat0er maakten onlangs de optredens van het ensemble Le concert d’Astrée tot een feest. Menigeen zal nog nagenieten. Vroeger stond dan de volgende dag in de krant een recensie die eindigde met de gemeenplaats: "De thuisblijvers hadden ongelijk". Inderdaad.

Op het programma stonden twee ‘dramatische’ cantates van je jonge Händel die voordat hij naar zijn honk in Hannover terugkeerde toen een soort Grand Tour door Italië maakte met als compositorische pleisterplaatsen Florence, Rome, Napels en Venetië: Il delirio amorosa ‘Da qual giorno fatale’ HWV 99 en Apolle e Dafne ‘La terra é liberata’ HWV 122, beide uit ongeveer 1707/8, beide ook op tekst van kardinaal Benedetto Pamphilj. 

Delirio amoroso begint met een belangrijke hobo introduzione, maar de belangrijkste instrumentale solisten zijn de viool in de lange eerste aria, (geen wonder want hij werd geschreven voor Corelli’s leerling Antonio Montanaro), de cello (een belangrijke obbligato partij in de tweede) en de blokfluit (in de derde). De hobo keert terug aan het slot voor een entrée in de finale. Alles heel kleurig. De vocale solorol werd aanvankelijk vervuld door de castraat Pasqualino, maar werd hier gelukkig gezongen door sopraan Sandrine Piau.

Apolle e Dafne is een moeilijker in de juiste context te plaatsen werk. Weliswaar in Italië begonnen, werd het werk pas in 1710 in Hannover voltooid. Voor een wereldlijke cantate duurt het met zijn veertig minuten vrij lang, de verwantschap met de opera is duidelijk en het stuk is ambitieus georkestreerd voor twee solisten (sopraan en bariton) en een orkest bestaande uit strijkers, hobo’s, fluit, fagot en continuo.

Toch gaat het zeker niet om een brok experimentele opera: het werk heeft een eigen, vlottere vaart dan de lange barokopera maar munt tevens uit door eenvoud. Het gaat om een episode uit Ovidius’ Metamorfosen waarin de verliefde Apollo de aanvallige Dafne achtervolgt, bakzeil haalt en haar in een boom omtovert. Dat wordt muzikaal vrij subtiel maar ook uiterst kundig door Händel met zijn aangeboren gevoel voor dramatiek naverteld.

Op het podium zat een vrij uitgebreid ensemble, bestaande uit  zes eerste violen, vijf tweede violen, vier altviolen, drie celli, twee contrabassen, één fluit (afwisselend sopranino, sopraan blokfluit en traverso), twee hobo’s, een fagot, terwijl de continuogroep bestond luit, 2 klavecimbels en kamerorgel. Centraal geplaatst waren dat orgeltje met daar bovenop de klavecimbelbak, beide ‘bediend’ door dirigente Haïm.

Vòòr het begin vielen twee dingen op: het tijdvergende, langdurige stemmen van het orkest (op basis van een orgel- en cellotoon!) en de verrassend warme cellotoon.

Die zorgvuldige stemming wierp zijn vruchten af in de vorm van een enorme transparantie en helderheid tijdens de uitvoering. Na de pauze werd trouwens dezelfde zorgvuldige stemprocedure gevolgd. Maar natuurlijk was er meer: de zicht- en hoorbare hartverwarmende animo en toewijding, de precieze samenwerking, het naar elkaar luisteren met naadloze overgangen tot gevolg, het engagement van alle betrokkenen. Het ensemble liep als een goed gesmeerd precisie uurwerk.

Voeg daar in Delirio de al even alerte, tot in het hoogste register zuiver intonerende vervoerende, zeer wendbare nachtegaalstem van Piau toe. Alles heel verzorgd, precies, vast en ook nog heel expressief en het resultaat was echt oorstrelend. Als de zich dapper werende nimf Dafne blonk ze ook uit in het andere werk. Daarin begon bariton Berg wat grover, maar ook hartstochtelijker, maar naarmate zijn kansen op vereniging met Dafne daalden, matigde hij zich gelukkig. Het is natuurlijk ook lastig om tegelijk goddelijk en kwaad te klinken.

Kortom: in instrumentaal opzicht was van een ideale voorstelling sprake. De hobo meldde zich nadrukkelijk, het bebrilde meiske dat concertmeester was en eerder leek op een verlegen kantoormeisje speelde in haar lastige solo de sterren van de hemel, de solocello speelde gloedvol en de fluitist was ongeacht welk instrument hij hanteerde een groot virtuoos. Verfijning was troef, ook bij de soms hoge tempi, de riitmen waren veerkrachtig en er was steeds tijd om de muziek echt vorm te geven, mee door subtiele wisselingen in de dynamiek en kleur.

Het ensemble Le concert d’Astrée (genoemd naar de mythologische Astrea, dochter van Zeuss en Themis of van Astraeus en Eros die tijdelijk onder de mensen verbleef totdat deze steeds meer in de ban van het kwaad kwam en veranderde in de vijfde planetoïde), is een creatie van Emmanuelle Haïm. Intussen is de in 2000 opgerichte groep ‘ensemble in residence’ van de stad Lille. Zoals meer van dergelijke groepen is het heel flexibel in de samenstelling en kan het dus duidelijk putten uit een groot reservoir aan uitstekende ‘authentieke’ musici. We kenden de groep in Nederland eigenlijk uitsluitend via cd’s, waarvan er twee vergezeld waren van een dvd die een blikje achter de schermen geeft van de temperamentvolle, enthousiaste werkwijze Haïm en de haren: Händels Italiaanse cantates (toen met Natalie Dessay in plaats van Piau) en Purcells Dido and Aeneas. De meeste van deze opnamen zijn in de rubriek cd besprekingen behandeld. Gemeen hebben ze een uitstraling van temperamentvol, bezielend enthousiasme dat in een enkel geval wat over the top kan zijn.

Auctor intellectuales en drijvende kracht is uiteraard Emmanuelle Haïm. Een portret van haar maken in deze rubriek is langzamerhand zo zinloos als een luchtballon van mahoniehout. Iedereen die dat wil, kan een baaierd aan gegevens over haar op internet bijeensprokkelen. Daarom hier slechts in het kort:

Emmanuelle Haïm (Parijs 1962), stammend uit een geslacht van Bretonse orgelbouwers, werd geboren in een familie van musici, volgde een piano opleiding bij Yvonne Lefébure aam het Parijse Conservatoire superieure de musique et de danse, Vervolgens nam ze klavecimbellessen bij Kenneth Gilbert en  Christophe Rousset, werkte mee in het ensemble Les arts florissants van William Christie.

 

Sinds 2000 nam haar carrière een grotere internationale vlucht en ging ze ook dirigeren. Händelopera’s bij de Glyndebourne Touring Opera, aan de Lyric Opera in Chicago, Purcell bij de Vlaamse Opera. Om haar directie te vervolmaken werkte ze als assistent bij Simon Rattle en werd ze door ham gecoacht. Het nut van zo’n connectie bleek toen ze ook met diens oude orkest in Birmingham kon optreden en in voorjaar 2008 zelf bij het Berlijns filharmonisch. Dat intussen haar reputatie is gevestigd, lijkt wel duidelijk. Aan te nemen valt gelukkig dat we nog veel van haar zullen horen.