LORRAINE HUNT (1954-2006): AMERIKAANSE MEZZO ALS BAROKSPECIALISTE
Muziekliefhebbers die voornamelijk op een dieet van muziekconserven leven, zullen zich de in een ziekenhuis in Santa Fé aan borstkanker overleden Amerikaanse mezzo Lorraine Hunt vooral herinneren als niet alleen voortreffelijk, maar ook inlevend vertolkster van barokwerken. De onderstaande discografie geeft daarvan blijk.
Maar wanneer ze in Nederland optrad, bleek ze ineens veel veelzijdiger en ook imposant in ander repertoire, zoals dat van haar echtgenoot Peter Lieberson (Liederen op gedichten van Rilke). En bijvoorbeeld bij de Nederlandse Opera als Iocaste in Stravinsky’s Oedipus Rex of in liederen van Schumann en Brahms in het Concertgebouw. Ooit soleerde ze in John Adams El niño en in een Amsterdamse zaterdagmatinee zong ze in Mahlers Lied von der Erde. Elders schitterde ze als Berlioz’ Dido en Debussy’s Mélisande.
Haar laatste optredens tijdens het Holland Festival 2005 deden al het ergste vrezen. Ze zou daar twee door Peter Sellars geënsceneerde solocantates van Bach zingen, maar moest op grond van acute rugklachten haar optreden in Mein Herze schwimmt in Blut afzeggen en kon – hoe symbolisch! – Ich habe genug alleen in een aangepaste vorm, liggend met infusen aan haar armen, uitvoeren.
Opvallend genoeg begon de in 1954 in de buurt van San Francisco als dochter van een muziekleraar en dirigent van plaatselijke operaproducties en een moeder die zangeres was geboren Hunt een loopbaan als altvioliste met tijdens haar studie zang als bijvak. Ze speelde jarenlang in symfonie orkesten en strijkkwartetten, maar nadat haar instrument werd gestolen, wijdde ze zich met veel toewijding aan de zangkunst door eerst vergeefs te proberen een studieplaats te krijgen aan de Juilliard School in New York en daarna met meer succes aan het conservatorium in Boston waar ze de opera opleiding volgde. Vervolgens ontwikkelde ze zich via de liederen- en oratoriumpraktijk tot operazangeres.
In 1985 werd ze ontdekt door de omstreden, jonge regisseur Peter Sellars, die haar al snel een hoofdrol gaf in zijn productie van Händels Giulio Cesare. Hun beider succes was overweldigend en dus reden genoeg om de samenwerking te continueren. Een volgende rol was die van Donna Elvira in Mozarts Don Giovanni maar een echte doorbraak kwam toen ze aan de New Yorkse Metropitan Opera de hoofdrol vertolkte in Harbisons Great Gatsby.
Europa leerde haar kennen tijdens het Glyndebourne festival 1996 toen ze daar – opnieuw met regisseur Sellars – de rol van Irene vervulde in Händels Theodora. Gelukkig schittert de zangeres met haar glansrijke en gevoelens oproepende stem op menige cd. Jammer echter dat er nauwelijks of geen dvd materiaal van haar is, want haar fijnzinnige, maar altijd rake theatrale uitstraling was de moeite van het bijbehorende beeld waard.
Wie de bescheiden, publiciteit mijdende Lorraine Hunt op haar best wil horen, moet vooral luisteren naar Charpentiers Médée waarin ze in de titelrol een ware tour de force levert door woord voor woord betekenis te verlenen met een breed spectrum aan vocale kleuren om de emotionele nuancen van Medea’s complexe karakter uit te beelden: jaloezie, verontwaardiging, teerheid, verdriet, boosheid, wraak en zelfs barbarisme. Het mooist is ze in de derde akte.
Probeer daarna in Händels vrij onbekende Susanna hoe zij een aria als ‘Bending tot the throne of glory prachtig gestalte geeft en vervolgens ‘Angels ever bright and fair’ en ‘With darkness deep’ uit het eveneens vrij onbekende werk Theodora. In Ariodante klinkt haar stem haast iets te volbloedig voor een eigenlijke castraatrol, maar op haar invulling van de titelrol is verder niets aan te merken, getuige onder andere ‘Scherza infida’. In Monteverdi’s Ritorno vervult ze slechts een paar bijrollen, maar treedt ze niettemin markant naar voren. Niet missen mag met ook Rameau’s Hippolyte et Aricie en haar gepassioneerde interpretatie van de aria ‘Cruelle mère des amours’