Uitvoerende Kunstenaars

HEIFETZ, JASCHA

 

HEIFETZ: EEN LANGZAAM VERBLEKENDE LEGENDE?

 

"Men zegt van mij, dat ik een zekere behendigheid bezit bij het hanteren van een strijkstok en de vier snaren van een viool" (Jascha Heifetz).

 

De beperkte, eenmalige oplage van de Heifetz Collection die Sony in 2011 heeft uitgebracht schijnt alweer te zijn uitverkocht. Amazon en e-bay konden hem leveren voor respectievelijk $235 en $348, downloaden via i-Tunes is mogelijk, maar dan mist men het 260 pagina’s tellende begeleidende boekje. De uitgave haalde direct het Guinness Book of Records, want andere volledige uitgaven halen dit grote aantal niet. Dat zou waarschijnlijk alleen Karajan met gemak lukken wanneer EMI, DG, Unitel en Sony de handen ineen slaan. 

Het interessante aan de Sony compilatie is dat deze drie uur niet eerder uitgegeven ‘live’ opgenomen materiaal bevat. Het zou nu juist de moeite waard zijn om die afzonderlijk uit te geven omdat daarmee een leemte wordt gevuld. 

Over de exacte inhoud van deze Sony bundeling is weinig te vinden. Of zich daar veel doublures onder bevinden? Of de dvd alleen home movies met onder meer Ivry Gitlis en Itzhak Perlman onder bevinden of ook oud bekend echt filmmateriaal? Er moet separaat een film van Peter Rosen uit 2010 over Heifetz circuleren. Wie het ervoor over heeft, kan op internet veel losse gegevens vergaren.

Onbekend is ook of nog enigerlei restauratieve klankverbetering werd toegepast om de mooie Guarneri del Gesù uit 1740 wat meer glans te verlenen.

In een 55 jaar durende carrière tussen 1917 en 1972 heeft de violist een omvangrijk repertoire opgebouwd waarin uiteraard aan hem opgedragen werken voorkomen. In het algemeen geldt dat het materiaal uit de periode 1949-1972 het interessantst is.

Op kamermuziekgebied zijn natuurlijk de opnamen van het trio Heifetz, Piatigorsky en Rubinstein het belangrijkst.

Verwarrend of beter gezegd complicerend is in discografisch opzicht dat het van Heifetz beschikbare materiaal over een groot aantal cd labels is verdeeld. Zijn eerste opnamen verschenen bij de Gramophone Co., later His Master’s Voice, thans EMI; later bond hij zich exclusief aan RCA. Veel hiervan is keurig, qua geluid geoptimaliseerd door Naxos heruitgeven nadat de exclusieve rechten van RCA vervielen. Maar er circuleren ook opnamen (roofkopieën?) van hem op APR, ASV, Avid, Biddulph, CBS, Amerikaanse Decca, DG (Studio takes), Istituto Discografica Italiana, Pearl, Resonance en Testament (unpublished recordings). Destijds al met al met samen ruim 300 bijdragen.

 

Uit Spraakmakende Strijkers (Gopher, 2001):

 

Alleen al het noemen van de naam Heifetz veroorzaakte dat bij Mischa Elman het klamme zweet uitbrak, terwijl criticus G.B. Shaw verzuchtte: “Hopelijk speelt hij voordat hij gaat slapen tenminste ooit een valse toon. Al was het maar ter wille van de goden die tenslotte alleen aanspraak op volmaaktheid bezitten.” Beide anekdotes duiden op het soort ideale toestand die we bij vioolspel nauwelijks kennen: technisch perfect spel. De legendevorming over zijn virtuositeit begon al tijdens zijn paradigmatische loopbaan als wonderkind; een lot waaraan instrumentalisten zich moeilijker kunnen ontworstelen dan bijvoorbeeld dirigenten en componisten.

Intussen zijn we jaren verder. Of Heifetz zijn tachtigste verjaardag uitbundig heeft gevierd, lijkt erg twijfelachtig, want de eens gezochte kosmopoliet en society man uit de tijd tussen beide wereldoorlogen heeft zich in een comfortabel slakkenhuis in Californië teruggetrokken. Daar studeert hij - verlaten van zijn vroegere vrienden en zijn familie - als een gemelijke kluizenaar achter geluiddichte wanden dagelijks enige uren zijn repertoire en bewijst zichzelf telkens weer, dat hij nog steeds de grote Heifetz is, die de hele wereld kende en bewonderde. Of hij ook nog wat schaarse lessen geeft.....? Gek genoeg heeft hij met uitzondering van Erik Friedman en Eileen Skorodin nauwelijks leerlingen gehad, die voldoende in huis hadden om ook als wereldberoemdheid te worden gekwalificeerd.

Het lijkt in tegenspraak met zichzelf, maar is dat niet. Want omdat hij in 1967 voor het laatst in het openbaar optrad, kent de muziekwereld hem slechts via zijn opnamen. Opnamen, die violistisch schier volmaakte kunst laten horen. Ook daarom wil men er niet zo makkelijk aan geloven, dat hij een senior van zijn kunst is. Een andere reden is, dat zijn spel sinds Heifetz' eerste successen steeds hetzelfde is gebleven. Hij had al in zijn vroege jeugd het hoogtepunt bereikt. 

Jascha Heifetz werd 2 februari 1901 in Vilnius (Litouwen) geboren. Op driejarige leeftijd kreeg hij zijn eerste vioollessen bij zijn vader; als vijfjarige werd hij naar de keizerlijke muziekschool in Vilnius gestuurd. Daar liet zijn leraar Malkin hem twee jaar later het vioolconcert van Mendelssohn in het openbaar spelen. In 1910 werd hij de jongste leerling van Leopold Auer in St. Petersburg, waar hij een jaar later al debuteerde en waar zijn eerste akoestische opname werd gemaakt. Een jaar later, in 1912 toen hij voor het eerst in Berlijn was opgetreden,  zei Fritz Kreisler al: “Nu kunnen wij anderen het best onze violen over de knie doormidden breken en stelde zijn leraar Leopold Auer vast, “dat hij in zijn vijftigjarige lespraktijk geen leerling met zo’n voorlijkheid had gehad.” In datzelfde jaar baarde hij opzien tijdens een openlucht concert in Odessa voor 25.000 toehoorders: de politie moest hem beschermen tegen de enthousiaste massa. In 1914 speelde hij met de aanvankelijk sceptische Arthur Nikisch Tchaikovsky’s Vioolconcert; de dirigent moest toegeven, dat hij nog nooit zo’n begaafde violist had gehoord. In 1917 vertrok Heifetz naar de V.S. Zijn debuut in Carnegie Hall maakte hem op slag wereldberoemd. Queen’s Hall in Londen bezocht hij in 1920 en reeds in 1921 toerde hij door Australië. In 1925 werd hij Amerikaans staatsburger.

Die bewondering en verbazing bleven eigenlijk tot Heifetz’ laatste stereo-opname, die in 1972 in de VS ontstond. Heifetz beschreef zijn rechtlijnige loopbaan tegenover een verslaggever die hem vroeg waarom er nooit een Heifetz biografie was verschenen ooit bondig als volgt: “Omdat mijn leven in een zin kan worden samengevat. Eerste viool onderwijs op zijn derde jaar, eerste concert op zijn zevende en sindsdien speel ik nog.” En inderdaad, vanaf dat eerste moment is noch in speeltechnisch opzicht, noch in artistieke zin veel veranderd of ontwikkeld. Bovendien lijken alle eventuele crises spoorloos aan hem te zijn voorbijgegaan en niemand heeft ooit gemerkt, dat de schaduwen langer werden totdat Heifetz 10 december 1987 in Los Angeles overleed.

Vooral onder violisten genoot Heifetz een enorme reputatie. Maar weinigen onder hen raakten niet volledig in zijn ban. Uiteraard oefende hij ook een heel grote invloed uit op zijn navolgers.

Toch was niet louter bewondering Heifetz’ deel. Met name in Europa werd nogal eens harde kritiek op hem gegeven. Men geloofde steeds dat achter zijn virtuositeit een manco aan muzikaliteit schuil ging. Virtuositeit heeft blijkbaar voor veel misdienaars in de tempel van de klassieke muziek de profane bijsmaak van het onserieuze of zelfs frivole. Maar er was meer. Heifetz had ook echte vijanden. Rubinstein zei op zijn oude dag: “Ik ken iedere violist die het kennen waard is en Heifetz is de ergste man die ik ooit ontmoette. Hij was een groot musicus, maar als mens was hij absoluut  vreselijk”. Ook componist Virgil Thomson was geen Heifetz fan. “Die knaap kan vioolspelen. Maar hij offert alles op aan glans. Hij wordt terecht bewonderd en daarvoor betaald. Maar om iets meer van hem te verlangen is als het vragen om teerheid aan een ocelot.”

Eigenlijk heeft nog altijd niemand het niveau van zijn technische perfectie benaderd. Met een withete intensiteit en een zoete zuivere toon, een feilloze intonatie, een verbluffende linkerhand techniek en een vloeiend hanteren van de strijkstok plus zijn sensuele, intuïtieve frasering leverde Heifetz een onmiddellijk herkenbaar geluid. Maar een geliefd violist was hij allerminst. Op die eretitel maakte een Kreisler eerder aanspraak. Het ontbrak hem bijvoorbeeld aan de meer spirituele gaven van een Menuhin, Stern of Szigeti. “Alles gaat hem te makkelijk af, net als bij Mozart, alsof het een hemelse gave is”, zei zijn collega Carl Flesch, “daarom ontwikkelde hij zijn persoonlijkheid onvoldoende.”

Dat de violist niet schroomde dit vooroordeel te bevestigen blijkt uit de onbevangenheid en openhartigheid ten opzichte van puur virtuoze vioolwerkjes en bewerkingen die tegenwoordig vrijwel niemand meer speelt. Het was niet alleen de tijd waarin de bewuste stukjes populair waren en ook niet de beperkte speelduur van de eerste 78t. platen die zijn voorkeur voor werkjes van Moszkovsky, Arensky, Bax, Dinicu, Godard en anderen bepaalde. Sterker nog: onder het pseudoniem Jim Hoyl componeerde Heifetz zelf populaire mopjes. Ooit scoorde hij zelfs met een hit.

Verrassend waren vooral het engagement en de speelvreugde die Heifetz aan de dag legde bij het spelen van deze salonmuziek. Een typisch voorbeeld van opgeblazen kitsch die de violist temperamentvol speelde, was de Suite in a van Sinding. Hier zijn Heifetz’ deugden en ondeugden fraai gedocumenteerd: zijn specifieke, haast wat morbide en artificiële toon, zijn legatokunst, zijn ouderwets slepende portamento manier waarmee hij graag grotere intervallen verslijpt, zijn volmaakte intonatie, zijn vibrato dat wordt gekenmerkt door een geringe amplitude bij een hoge frequentie.

Wie tracht om een viooltoon te beschrijven komt al gauw met termen als dun, groot, bezield, delicaat, zoet, sensueel, verleidelijk, smeltend, transparant, bloeiend, krachtig enzovoorts. In het geval van Heifetz hoort men vaker: koud en glad of nog precieser ijskoud en aalglad, passend bij een van zijn bijnamen: stoneface omdat zijn gelaat nooit enige emotionele expressie toonde. Het wordt ook wel dichterlijker uitgedrukt als “gepolijst marmer” of ‘als zijden  lingerie’.

Die eerdere constatering over het rechtlijnige carrièreverloop is makkelijk te bewijzen, omdat van Heifetz al sinds zijn jeugd opnamen werden gemaakt. Wie bijvoorbeeld zijn vroegste opname van Beethovens vioolconcert van maart 1940 met Toscanini vergelijkt met de latere, samen met het Boston symfonie orkest onder Munch uit november 1955, treffen meteen de sterke overeenkomsten. Toen zowel als later diezelfde pakkende virtuositeit, dezelfde soepele élégance. Ongewijzigd ook de heel direct uitgedrukte krachtige muzikaliteit. Maar ook de op oppervlakte glans gerichte en door klankschoonheid bepaalde realisatie vertoont nauwelijks afwijkingen. Heifetz is altijd zo onverwisselbaar Heifetz geweest, dat hij niet volgens andere maatstaven kan worden gemeten.

Perfectionisme is het begrip, dat men het eerste met Heifetz associeert sinds zijn Amerikaanse debuut, 27 oktober 1917. Meteen al bij zijn eerste opnamesessies in Camden verblufte hij zijn begeleider André Benoist en de technici. In zijn memoires The Accompanist vertelt Benoist, hoe aan hun eerste opname in oktober 1918 helemaal geen repetitie vooraf ging: Heifetz pakte eenmaal in de studio zijn viool en vroeg wat ze het eerst zouden spelen. Producer Child zei: “We hebben het gehad over Paganini’s Moto perpetuo, maar ik neem aan, dat u eerst wat anders wilt doen om in te spelen.” “We doen Paganini eerst”, antwoordde de jonge Heifetz, die het stuk vervolgens feilloos afwerkte. Voor alle zekerheid werd het werk daarna nogmaals, even volmaakt, uitgevoerd.

Niet alleen ten gevolge van de lengte van zijn loopbaan - eenenzestig jaar - maar ook door zijn virtuoze, klankmatige en - onder enig voorbehoud - ook artistiek-stilistische eigenaardigheden is hij in veler oren de ‘violist van de eeuw'  of in de overtreffende trap ‘de grootste violist ooit’ en zelfs ‘Violist Gods’ geworden. 

Hij kon zich als zevenjarige al op het niveau van een Burmester en Ysaÿe plaatsen; noch Huberman, noch Kreisler deden afbreuk aan zijn roem en bijna zag het er zo uit, dat Heifetz' maatstaven zo hoog waren, dat ook de volgende generatie violisten, David Oistrakh voorop, daar niet geheel aan kon voldoen.

Het toegankelijk maken van archief bestanden is gelukkig voor de muziekindustrie tegenwoordig meer dan een blijk van verantwoordelijkheidsgevoel. Men heeft gemerkt, dat geluidstechnisch geavanceerde opnamen niet per definitie een grotere muzikale bevrediging leveren. Het verleden biedt zich aan voor een retrospectief, ter bezinning en om nieuwe ervaringen op te doen. In dit verband is het nuttig om eraan te herinneren, dat Heifetz de eerste was, die opnamen maakte van de vioolconcerten van Sibelius, Walton en Korngold, van het tweede Bruch-, het vierde Vieuxtemps- en het tweede Prokofievconcert. Ook maakte hij met een heel diverse reeks andere musici tal van opnamen met kamermuziek, waaronder onbekende werken van Spohr, Arensky, Martinu en Françaix. Jammer dat er nooit een samenwerking met Horowitz tot stand kwam!

En dan was er Heifetz als opdrachtgever van nieuwe werken. Walton, Castelnuovo-Tedesco, Korngold, Rozsa en Gruenberg schreven vioolconcerten voor hem, die hij niet alleen in première bracht, maar ook regelmatig bleef spelen. 

In de lijst met twintigste eeuwse vioolconcerten vinden we bij hem verder Elgar en Prokofiev, maar niet Shostakovitch; negentiende eeuwer Dvorak ontbreekt trouwens verrassend genoeg ook.

Toch was hij op zijn best in het romantische repertoire van Beethoven via Brahms, Bruch en Tchaikovsky tot Sibelius. Zeker nu wordt zijn Bach daarentegen als nogal anachronistisch ervaren. Het Dubbelconcert – waarvan hij beide partijen na elkaar speelde – is in dat opzicht het ergst.

De firma RCA heeft op het gebied van heruitgaven de afgelopen jaren nogal spectaculaire dingen gedaan. Het ging om ‘Complete Editions’, een zorgvuldige bundeling van het beschikbare materiaal uit eigen huis. Successievelijk kwamen Caruso, Toscanini, Rubinstein, Horowitz en Heifetz aan bod. Dat juist RCA over rijk gevulde schatkamers beschikt, is niet zo verwonderlijk. Het is een van de oudste Amerikaanse labels, die bovendien dankzij een hechte binding met de Europese His Master's Voice al snel over een massa belangrijke, exclusieve contracten met beroemde kunstenaars en over een van meet af aan snel groeiend repertoire beschikte.

Als voorbeeld kan mooi de ‘Heifetz Collection’ dienen, die als een romancyclus in klank vertellen, hoe het Heifetz tussen zijn zestiende en zijn vierenvijftigste verging. De opzet van de heruitgave is keurig chronologisch en het begin voert de liefhebber helemaal terug tot 1917. Uit tal van gezichtspunten beschouwd is de serie van groot belang. Om te beginnen natuurlijk omdat de persoonlijkheid van Heifetz zo fascinerend is en omdat hij alle violisten na hem inspireerde en als voorbeeld diende, of ze nu toegeven of niet. Om de door Heifetz bereikte technische standaard en zijn virtuozendom kan niemand heen; ook verdringing en ontkenning helpen niet en de meeste huidige violisten van naam geven het ook toe.

Verder geeft het repertoire, dat Heifetz speelde ook een inzicht in de muziekhistorisch zo wisselende tijd tussen de twee wereldoorlogen. De 78-toeren plaat als nieuw medium van de muzikale expressie diende aanvankelijk ten gevolge van zijn technische- en tijdbegrenzing (van maximaal 5 minuten per kant van een 30cm schijf) in het begin de tendens om louter virtuoze miniaturen vast te leggen. Het ging louter om enkelzijdig materiaal; later pas kwamen albums voor automatische platenwisselaars op.  Dus duren alle mopjes uit de begintijd maximaal vijf minuten, behalve Sarasate's Zigeunerweisen met pianobegeleiding van Samuel Chotzinof, dat 8'30" vergde, een pionier daad, die aanvankelijk over twee plaatkanten was verdeeld. De begindelen van de Edition, die de jaren 1917 tot 1924 beslaat, brengen vrijwel louter korte stukken, 53 in getal, die voor een op de grote kunst genormeerd esthetisch bewustzijn regelrecht uit de mottenballen van het componeren lijken te zijn gehaald. Een aantal daarvan is opgenomen met een ad hoc ‘akoestisch orkest’ onder leiding van Josef Pasternack, maar de meeste zijn met pianobegeleiding van Chotzinof, André Benoist en Isidor Achron. Niet alleen de uitgesproken virtuoze vuurwerk stukken van Sarasate, Wieniavski, Kreisler, Goldmark, Tchaikovsky, Paganini en Lalo zijn het, die Heifetz voor de destijds verblufte oren vastlegde, maar ook een overvloed aan forse dosis Moszkovsky en Godovsky plus glibberigheden en dubbelzinnigheden als transcripties van Beethovens ‘Turkse mars’ en ‘Chor der Derwische’ uit Die Ruinen von Athen, Nocturnes van Chopin, Haydns ‘Vivace’ uit het Leeuwerik kwartet of delen uit Serenades (Rondo uit de Haffnerserenade) en Divertimenti (Menuet uit no. 17) van Mozart worden van stal gehaald. Alles wat maar een beetje muziek was en speelbaar - liefst met moeite - werd gearrangeerd. Daarbij bevinden zich ook oorspronkelijke miniaturen van Isidor Achron, Heifetz' eerste partner aan de vleugel, die hele ladingen Hebreeuwse dansen, ‘Stemmingen’  en dergelijke leverde.

Dat specifieke repertoire is op zichzelf al fascinerend, maar minstens zo boeiend is het om te beluisteren, hoe Heifetz' toon evolueerde. Het zeer uitgesproken portamento en rubato, dat aan het begin van zijn loopbaan nog hoorbaar was, wordt na verloop van tijd steeds nadrukkelijker uitgebannen. Omdat Heifetz al een meesterlijk vakman en virtuoos was voordat hij zestien was, wordt deze stijlverandering vrijwel voortdurend op de meest overtuigende en welsprekende manier aangetoond. Geen andere grote violist lijkt door de jaren heen  zo grondig op zijn wenken te zijn bediend als Heifetz. Daaruit volgt, dat er ook nauwelijks een vergelijkbare vioolkroniek van onze tijd zal verschijnen. Met alle respect: die van Menuhin is bij alle tragiek niet alleen beperkter, maar ook minder interessant.

Wie daarvan nog niet murw is geworden, kan zich mooi aan een cd wagen met daarop Schuberts Ave Maria, niet door de bril van Gounod, maar in een arrangement van August Wilhelmi. Bazzini's duivels-biedermeierachtige Ronde des lutins komt voor naast Scotts The gentle maiden en Boulangers Cortège. Zo geeft meteen het eerste deel al een boeiend overzicht over een hoofdstuk uit de muziek, zoals dat tegenwoordig hooguit nog onorthodox en stiekem tot uitvoering komt.  Een kleine, maar treffende verrassing is Elgars morceau La capricieuse als één van Heifetz' eerste opnamen.

De viool en de violist geneerden zich niet om hun kraag los te knopen. Mendelssohns Vioolconcert (alleen de finale wel te verstaan, met Samuel Chotzinof aan de vleugel) stond ongegeneerd naast Juons Berceuse en voorafgaand aan Sarasate's Zigeunerweisen kan men zonder met de wimpers te trillen genieten van Schumanns ‘Widmung’ uit Myrthen op. 25 in een zetting van Auer.

Al deze opnamen tonen Heifetz' onbekommerdheid, zijn violistisch gevoel voor ‘drive’ en slanke retoriek. De virtuoos wierp zich niet uit eerbied voor de muziek in het stof, hij profileerde zich met die muziek. Zo opvrolijkend als voor oren van nu met name de Mozartopnamen zijn (en ook die van Schuberts Pianosonate in D, D. 850, gearrangeerd door Carl Friedberg), zo onbetreden blijft het hoge instrumentale niveau. Heifetz was een man van de snelle, vaak genoeg niet in te halen tempi. Sentimentaliteit bouwde hij onverbloemd in. Nobele rubati, zoals men die tegenwoordig wel weet te waarderen, zijn in de vroegste voorbeelden van Heifetz' vioolkunst niet te constateren. Maar zelfs stilistische vormloosheid werd door het temperament van dergelijk virtuozendom moeiteloos opgevangen en gecamoufleerd.

Er zijn al in een vroeg stadium concertdelen te beluisteren, maar die zijn steeds met behulp van coupures op maat gebracht. Het gaat bijvoorbeeld om de Andantes uit Goldmarks Vioolconcert in a, Lalo's Symphonie espagnole en de Canzonetta uit het Tchaikovskyconcert. In een enkel geval - het Vivace uit het Mendelssohnconcert - dat wordt uitgevoerd met pianobegeleiding, is het hele deel present, maar alleen dankzij het opvoeren van het tempo tot een fel vivacissimo. Maar zelfs bij dit halsbrekende tempo ontbreekt geen enkele noot, hoewel een aantal van de hoogste korte noten heel wat onhoorbaarder zijn dan hun buren.

Onder de andere Tchaikovsky fragmenten bevindt zich een kostelijke delicatesse als de wals uit de Serenade voor strijkorkest, waarbij Heifetz een zwierig contrapunt speelt bij de bekende walsmelodie.

Het zelfbewustzijn van de jonge virtuoos wordt ook door het verwerkte beeldmateriaal gedocumenteerd. Wie al op zevenjarige leeftijd zijn viool zo natuurlijk vasthoudt en zo vrijmoedig het publiek tegemoet treedt, is geen tijdelijk wonderkind. Om de inhoud van de cassette kort te schetsen, moet worden vermeld, dat het eerste en tweede gedeelte voornamelijk bestaan uit encores (waaronder reeds herhalingen van eerder opgenomen stukken) van Bach, Couperin, Debussy, Grieg, Schubert, Hummel, Korngold, Milhaud, Albéniz, Clérambault en Dohnanyi. Maar ook reeds Mozarts Vioolconcert in A onder Barbirolli, Ravels Tzigane, Glazoenofs Vioolconcert en Strauss' Vioolsonate op. 18. Daaruit blijkt niet alleen, dat bij Heifetz de belangrijke vioolconcerten al voor 1937 aan bod kwamen en dat voor hem de eigentijdse muziek even open en vanzelfsprekend was als de salonliteratuur en die van het betere restaurant.

Daarna volgen onder andere het tweede Vioolconcert van Wieniawski, het vierde van Vieuxtemps, de solosonates no. 1 en 3 van Bach, de vioolsonates van Grieg (op. 13), Fauré (op. 13) en Brahms (op. 100).

Overigens is meteen als een terzijde ook iets van de alledaagse geschiedenis gedocumenteerd: de economische crisis veroorzaakte tussen 1928 en 1934 een hiaat in de opnameactiviteiten. Tussen 1925 en 1928 nam Heifetz voor het eerst Bach op: de menuetten uit de 3e partita. In februari en maart 1934 - Heifetz bevindt zich op een top van zijn kunnen dan - zijn een ‘Sarabande’ uit de 3e Engelse suite van Bach en een drietal Caprices van Paganini, alle met pianobegeleiding (!) gedocumenteerd evenals een eigen arrangement van Rimsky's Hommelvlucht. Aan de tijdgenoten MiIhaud, Korngold, Dohnányi en Castelnuovo-Tedesco werd aandacht besteed, evenals aan een tweede versie van Elgars La capricieuse. Nu volgden geleidelijk ook opnamen van volledige werken: de Strausssonate, het Vioolconcert in A, Turkse,  van Mozart en het dito van Glazoenof. Beide met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. John Barbirolli. Beide zijn in artistiek opzicht superieur aan Heifetz' naoorlogse nieuwe opnamen met respectievelijk Malcolm Sargent en Walter Hendl.

Enige van de beste opnamen uit de periode 1935/7 zijn destijds door H.M.V.  (thans op EMI verkrijgbaar) in de voorverkoop gebracht. Het gaat om de ‘Chaconne’ uit Bachs 2e Partita, de Vioolsonate van Franck met Artur Rubinstein, het Vioolconcert van Sibelius met Thomas Beecham en het Londens filharmonisch orkest en het Tchaikovskyconcert met hetzelfde orkest, doch nu onder John Barbirolli. In 1935 volgden Bachs Solosonates in C en g en sonates van Brahms, Grieg en Fauré, begeleid door Emanuel Bay. Uit die dagen dateert ook Cyril Scotts Tallahassee suite, bestaande uit ‘Danse nègre’, ‘Bygone memories’ en ‘After sundown’.

Het tijdvak van 1937 tot 1941 betekende onder andere, dat Heifetz voor het eerst in fonografisch opzicht ging samenwerkingen met een paar beroemde Amerikaanse orkesten en hun dirigenten. Met  Koussevitzky en het Boston symfonie orkest nam hij het tweede Vioolconcert van Prokofiev (1937) en het Vioolconcert van Brahms in 1939 op; met cellist Emanuel Feuermann en het Philadelphia orkest onder Eugene Ormandy het Dubbelconcert van Brahms (1939) en met het NBC symfonie orkest onder Arturo Toscanini het Beethovenconcert (1940). In 1939 had hij bij William Walton een nieuw vioolconcert besteld, dat hij twee later met het Cincinnati symfonie orkest o.l.v. Eugene Goossens opnam.

In 1941, vlak voordat de V.S. in de tweede wereldoorlog werden betrokken, maakte Heifetz een aantal kamermuziekopnames. Met Emmanuel Feuermann, Artur Rubinstein en William Primrose nam hij strijk- en pianotrio’s op. Later onder andere ook Chaussons bijzondere concert voor viool, piano en strijkkwartet (met Jesús Maria Sanromá en het Musical Art kwartet). Ook voor Beethovens Aartshertogtrio, Brahms' Pianotrio op. 8, Schuberts Pianotrio in Bes, Dohnányi's serenade voor strijktrio, Händels ‘Passacaglia’ uit de 7e Klavecimbelsuite in een bewerking voor strijktrio door Halvorsen werkte hij samen met  Rubinstein, Primrose en Feuermann. Kamermuzikale aanzetten waren er. Na een concert in de zomer van 1949 kopte de Amerikaanse pers een stuk over het trio Rubinstein, Heifetz en Piatigorsky met ‘One Million Dollar Trio’. In 1950 maakte dit stel opnamen van Mendelssohns Pianotrio op. 49 en het Pianotrio van Ravel. De muzikale integratie was hier zo volkomen, dat men onwillekeurig dacht aan een jarenlang op elkaar ingespeeld trio. Aan het begin van de jaren zestig werkte Heifetz nogmaals samen met Gregor Piatigorsky, Leonard Pennario en Jacob Lateiner. Wat jammer, dat Heifetz nooit een eigen strijkkwartet formeerde! 

Zo langzamerhand kondigt zich begin jaren vijftig het ‘einde van een era’ aan: de aflossing van de 78-t. schellak plaat door de moderne lp. Heifetz speelde nog een keertje favoriete oude mopjes, liefst 32 toegiften, meest weer in de vorm van transcripties, maar met wat nieuwkomers, waaronder composities van Rachmaninov, Prokofiev, Ravel, Medtner, Halffter, Tansman, Falla en Korngold. Dat in verband met de  verbeterde opnametechnieken sinds de tweede wereldoorlog, zoals toelichter Irving Kolodin argumenteert. Emanuel Bay is opnieuw de begeleider. Het enige stuk dat langer dan vijf minuten duurt, is  Bachs Concert voor twee violen en strijkorkest in d. Hij speelt het met zichzelf, dus zonder partner wat dankzij de indubmogelijkheden toen nog net niet met de taperecorder, maar via de soundtrack van een film voor het eerst goed realiseerbaar was. Het zal wel geen toeval zijn geweest, dat de filmmuziek componist Franz Waxman bij die gelegenheid de dirigent was.

Meteen na de oorlog werd nog een drietal vioolsonates van Beethoven en eentje van Mozart vastgelegd. Een buitenbeen uit die dagen is Louis Gruenbergs Vioolconcert met het San Francisco symfonie orkest onder Pierre Monteux (1945). Aanvankelijk verschenen op H.M.V. Mendelssohns Vioolconcert en Mozarts concert in D, allebei met Thomas Beecham en het Royal philharmonic orchestra. Zelfs Decca had kortstondig Heifetz opnamen met Milton Kaye en Emanuel Bay aan de vleugel in zijn catalogus. Het repertoire: essentieel Gershwin in de bewerking van Heifetz plus weer talloze korte werkjes.

De lp periode wordt verder geopend met Bruchs Schotse fantasie op. 46 met het RCA symfonie orkest onder William Steinberg, Vieuxtemps' Vioolconcert nr.5 met het Londens symfonie orkest onder Malcolm Sargent en Elgars Vioolconcert op. 61, ook met Sargent en gedateerd 6 juni 1949. Een prachtvertolking, die de tand des tijds behoorlijk doorstond.  Feit is wel, dat heel wat naoorlogse opnamen van Heifetz incidenteel worden ontsierd door een jachtige, oppervlakkige kwaliteit, die het wezen van de gespeelde meesterwerken aantast. In al die gevallen is de techniek volkomen intact, maar lijkt de geest weggeteerd. Het fenomeen wordt als het ware aangekondigd in de onaangenaam gestroomlijnde afstandelijke interpretatie van het andante uit de vooroorlogse opname van het Andante uit Brahms' Dubbelconcert.

Een volgend album  met materiaal uit de periode 1950/1955 is met Saint-Saëns' 

Vioolsonate in d, Brahms' Vioolsonate op. 108 (met de te vroeg gestorven William Kapell), Beethovens Kreutzersonate (met Benno Moiseiwitch) en onder andere de beide sonates van Bloch met Brooks Smith en Emanuel Bay niet minder interessant. Hoe opwindend Heifetz kon spelen, wordt wederom perfect geïllustreerd door Ravels Tzigane en hoe uitzonderlijk hij met bevallige kamermuziek omsprong Schuberts sonatine in g. Zijn virtuositeit klinkt sterk door in Wieniawski's Polonaise brillante. William Steinberg dirigeerde Beethovens beide Vioolromances, Malcolm Sargent was met het Londens symfonie orkest beschikbaar voor Bruchs Vioolconcert nr.1, Walter Süsskind en het Philharmonia orkest voor Tchaikovsky's Vioolconcert, dat minder goed uit de verf komt dan in de vroegere versie met Barbirolli ondanks de wat betere opnametechniek.

Uit 1952 dateren de volledige opname van Bachs 6 Solosonates en -suites, zes volgende sonates van Beethoven, een suite van Sinding, het Vioolconcert  van Korngold met Wallenstein en het Los Angeles filharmonisch orkest, Lalo's Symphonie espagnole, het 8e concert van Spohr, een sonate van Respighi, Vitali's Chaconne met organist Richard Ellsasser plus pianotrio's van Mendelssohn, Ravel en Tchaikovsky met Rubinstein en Piatigorsky.

De technische kwaliteit van de door producent John Pfeiffer met zorg behandelde oude opnamen is uiteraard sterk wisselend  haast van werk tot werk. Het is bepaald niet zo, dat de viooltoon geleidelijk fraaier wordt. In feite klinkt 's violisten instrument in een aantal van de oudste akoestische opnamen mooier dan in sommige van de elektrische, die in de jaren tussen beide wereldoorlogen werden gemaakt; daar klinkt het instrument danig mager, pezig en schril. Gedurende de akoestische periode bezitten de begeleidende piano en het orkest doorgaans, die dikke, bloedeloze, vervormde klank, waarmee oudere muziekliefhebbers hebben leren leven om van geweldig mooie vertolkingen te kunnen genieten. Soloviool opnames klinken doorgaans warmer en stralender.  

De viooltoon van Heifetz -  door menigeen als ijskoud  ervaren en altijd al niet uitzonderlijk volumineus en ook niet helemaal vrij van scherpte - komt present en met het verstrijken van de tijd toenemend plastisch uit de luidsprekers, waarbij de piano- en orkestbegeleidingen in de vroege opnamen natuurlijk minder duidelijk aanwezig zijn. 

RCA presenteert met deze Edition een modelvoorbeeld van discografische gedegenheid wat het informatieve gedeelte over de uitgevoerde werken, de opnamedata en de bewerkings gegevens betreft. In de documentatie valt bijvoorbeeld te lezen, dat Heifetz van die Tzigane drie opnames maakte; de eerste 6 februari 1934 met Arpád Sándor, daarna in 1953 met het Los Angeles filharmonisch orkest onder Alfred Wallenstein en tenslotte in 1972 met Brooks Smith. Om misverstanden te voorkomen: de cd uitgave is echt volledig, waar de lp Edition uit 1975 onvolledig was en beter ‘A Heifetz Collection’ in plaats van ‘The Heifetz Collection’ had kunnen heten.

In het begin is gesproken over maatstaven, kwaliteiten en eigenaardigheden van Heifetz' spel. Om te horen, hoe Heifetz resoluut een einde maakte aan alle Paganini legendes, is het voldoende te luisteren naar zijn vertolkingen van Saint-Saëns' Introduction et rondo capriccioso, Lalo's Symphonie espagnole, Bruchs Schotse fantasie, het Vioolconcert van Sibelius en Vieuxtemps' Vioolconcert nr. 5. Daarbij gaat het om hoogtepunten, die nooit door een andere violist zijn geëvenaard.

Maar omgekeerd, wie naar meer Europese maatstaven authentieke opnamen van Beethovens Vioolconcert zoekt, komt eerder terecht bij Perlman en Giulini, Schneiderhan en Jochum, Oistrakh en Klemperer of zelfs bij Kremer en Harnoncourt. En voor het Brahmsconcert bij Oistrakh/Klemperer, Grumiaux/Davis of Perlman/Giulini. Het concert van Mendelssohn is mooier gedaan door Mullova, Lin en Chung. Zelfs Heifetz' Tchaikovskyconcert is niet het non plus ultra: Oistrakh en Perlman zijn een fractie overtuigender. Brahms' Dubbelconcert komt er beter af in handen van Oistrakh/Rostropovitch/Szell en Stern/Ma/Abbado.

Dat lijkt mogelijk wat negatief, maar is dat niet. Het betekent alleen, dat Heifetz weliswaar een van de grootste violisten ooit is, maar dat hij in zijn opvattingen niet altijd even alleenzaligmakend is. Niet ten onrechte is hem wel verweten een soort staalharde gevoelloosheid in zijn spel te leggen. 

In 1957 was het overigens nog niet afgelopen met Heifetz' carrière. Wel schijnt hij met RCA te hebben gebroken en de opnamestudio's te hebben gemeden. In Amerika werden bij CBS werden allereerst twee lp's van de Heifetz-Piatigorsky Concerts (M 33447) uitgebracht met onder meer Dvoraks Pianotrio in f op. 65, Glières Duo voor viool en cello, een ‘passacaglia’ van Händel uit de klavecimbelsuite nr.7 in de bewerking van Halvorsen en Stravinsky's Suite italienne. Wie zich afvroeg hoe het drietal het trio van Dvorak, dat normaal ongeveer veertig minuten duurt,  op een enkele plaatkant kreeg, vindt het antwoord al snel: door razendsnelle tempi te kiezen en alle herhalingen weg te laten..

Uit 1972 dateert een tweetal lp’s, dat destijds door CBS in omloop werd gebracht en dat helaas niet door Sony op cd lijkt te zijn overgeheveld. De bewuste opnamen zijn des te verrassender, omdat eigenlijk niemand meer had gerekend op nieuwe opnamen van Heifetz, die zich in Californië had teruggetrokken en alleen nog op bescheiden schaal les gaf. Waar gaat het om? 23 Oktober 1972 trad Heifetz even uit zijn semi-emeritaat naar voren om een solorecital in het Dorothy Chandler paviljoen in Los Angeles te spelen, begeleid door zijn oude, trouwe begeleider, Brooks Smith. De beide platen bevatten de sonates van Franck en Strauss (Sony 76419) en composities van Bach, Bloch (Nigun), Debussy (La plus que lente), Rachmaninov, Falla (Nana), Kreisler, Ravel en Castelnuovo-Tedesco (76420). Deze laatste betekenen als het ware een terugkeer naar de beginjaren met korte stukken en maken zo, dat de kring keurig wordt gesloten. Glanspunt van de nieuwe collectie vormt de sonate van Strauss. Dit ‘live’ recital documenteert op levendige wijze, dat één van de grootste instrumentalisten uit deze eeuw toen nog een vrijwel even grote uitstraling had als toen hij twintig was: reden genoeg voor ontzag en bewondering!

Van 1962 tot 1972 was Heifetz verbonden aan de University of Southern California. In die periode trad hij incidenteel ook nog op, voornamelijk met een trio, dat verder bestond uit pianist Leonard Pennario en cellist Gregor Piatigorsky.

De Heifetz collectie van RCA behoorde met zijn 65 cd’s lang tot de grootste ooit aan één kunstenaar gewijd Het project omspant een periode van 1911 – 1972, eenenzestig jaar lang. Als handreiking voor de verzamelaar is het misschien nuttig hier nog even de krenten uit de pap te vissen.

 

Een evaluerende terugblik

 

Vooral in de oren en herinnering van violisten en zeker van hen die met hem samenwerkten of les van hem hadden, heeft Heifetz waarschijnlijk nog een goddelijke uitstraling. Onbekend is wat de jongere en jongste generatie violisten van hem denkt. Of die nog ooit een opname van hem beluistert. Of zijn grootheid alleen uit een biografie kent.

Het kan haast niet anders dat het met de reputatie van Heifetz net zo gaat als met die van eigenlijk alle overleden uitvoerende musici en dus een geleidelijk verblekende legende wordt.

Toch is het goed om hem te blijven herinneren als een grootheid. Daarvoor staat gelukkig materiaal te over ter beschikking zonder dat dit meteen zo’n volledige collectie hoeft te zijn.

Voor uw verslaggever volstaat het RCA album Heifetz the supreme met werken van Bach, Brahms, Bruch, Gershwin, Glazoenov, Sibelius en Tchaikovky.

 

Selectieve Discografie

Heifetz Collection. Sony 88697-70050-2 (103 cd’s, 1 dvd).

 

Heifetz Collection. RCA 09026-61778-2 (65 cd’s, ook in delen gesplitst).

 

Heifetz the supreme. Bach: ‘Chaconne’ uit Partita nr. 2 voor vioolsolo; Brahms, Tchaikovsky, Glazoenov, Sibelius: Vioolconcerten Bruch: Schotse fantasie; Gershwin: 3 Preludes. Met Brooks Smith (p) en resp. het Chicago symfonie orkest o.l.v. Fritz Reiner, het New Symphony orkest o.l.v. Malcolm Sargent en het RCA Victor symfonie orkest o.l.v. Walter Hendl. RCA 74321-63470-2 (3 cd’s). 

 

Bach: De 6 Sonates en Partita's voor vioolsolo. RCA GD 87708 (2 cd's).

 

Beethoven: Vioolconcert; Pianoconcert nr. 3. Met Artur Rubinstein en het NBC symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. RCA GD 60261.

 

Beethoven: Vioolconcert. Met het NBC symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini (1940). Naxos 8.110936.

 

Beethoven: Pianotrio nr. 1; Schubert: Pianotrio nr. 1. Met Emanuel Feuermann en Artur Rubinstein. RCA 09026-61778-2.

 

Brahms: Vioolconcert; Tchaikovsky: Vioolconcert. Met het Chicago symfonie orkest o.l.v. Fritz Reiner. RCA 09026-61495-2.

 

Brahms: Dubbelconcert. Met Emanuel Feuermann en het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Biddulph LAB 041.

 

Brahms: Pianotrio nr. 2; Schubert: Pianotrio nr. 2. Met Gregor Piatigorsky en Leonard Pennario. RCA 09026-61778-2.

 

Bruch: Vioolconcert nr. 1; Schotse fantasie; Vieuxtemps: Vioolconcert nr. 5. Met diverse orkesten. RCA 09026-61745-2.

 

Bruch: Schotse fantasie; Mozart : Vioolconcert nr. 4 ; Vieuxtemps : Vioolconcert nr. 5. Met resp. het RCA Victor orkest o.l.v. William Steinberg, het Royal philharmonic orkest o.l.v. Thomas Beecham en het Londens symfonie orkest o.l.v. Malcolm Sargent. Dutton CDBP 9704.

 

Dvorak: Pianotrio nr. 3; Tchaikovsky: Souvenir d'un lieu cher. Met Gregor Piatigorsky, Leonard Pennario c.q. Samuel Chotzinof. RCA GD 09026-61778-2.

 

Elgar: Vioolconcert. Met het Londens symfonie orkest o.l.v. Malcolm Sargent. RCA GD 87966.

 

Fauré: Vioolsonate nr. 1; Grieg: Vioolsonate nr. 2. Met Emanuel Bay. Biddulph LAB 065.

 

Gruenberg: Vioolconcert; Walton Vioolconcert. Met het San Francisco symfonie orkest o.l.v. Pierre Monteux. RCA 09026-61778-2.

 

Korngold: Vioolconcert; Rózsa: Vioolconcert; Waxman: Carmen fantasie. Met respectievelijk het Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Alfred Wallenstein, het Dallas symfonie orkest o.l.v. Walter Hendl en het RCA Victor orkest o.l.v. Donald Voorhees. RCA 09026-61752-2.

 

Lalo: Symphonie espagnole; Beethoven: De 2 Vioolromances; Chausson: Poème. Met respectievelijk het Philharmonia orkest o.l.v. Walter Süsskind, het RCA Victor symfonie orkest o.l.v. William Steinberg en Izler Solomon. Testament SBT 1216. 

 

Mendelssohn: Vioolconcert in e; Tchaikovsky: Vioolconcert. Met het Boston symfonie orkest o.l.v. Charles Munch. RCA  RD 85933.

 

Mendelssohn: Pianotrio nr. 1; Tchaikovsky: Pianotrio. Met Gregor Piatigorsky en Artur Rubinstein. RCA GD 87768.

 

Prokofiev: Vioolconcert nr. 2; Gruenberg: Vioolconcert. Met respectievelijk het Boston symfonie orkest o.l.v. Serge Koussevitzky en het San Francisco symfonie orkest o.l.v. Pierre Monteux. Naxos 8.110942.

 

Sibelius: Vioolconcert. Met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Thomas Beecham. EMI 764.030-2.

 

Heifetz plays Mozart, Mendelssohn and Vieuxtemps. EMI 565.191-2.

 

Heifetz plays violinconcertos. EMI 764.030-2.

Violin works van Wieniawski, Vieuxtemps, Saint-Saëns en Sarasate. EMI 764.251-2.

 

Heifetz plays Bach. EMI 764.494-2.

 

Jascha Heifetz. EMI 764.929-2.

 

The legendary Heifetz. EMI 567.005-2.

 

Heifetz rediscovered (met o.a. Grieg: Vioolsonate nr. 3; Brahms: Vioolsonate nr. 1). RCA 09026-63907-2.

 

Video

 

In performance, een documentaire uit 1991. RCA 82876-63886-9 (dvd).