Uitvoerende Kunstenaars

GRAHAM, SUSAN

SUSAN GRAHAM, BESCHEIDEN VEELZIJDIGHEID

Feitelijk beschouwt mezzo Susan Graham zichzelf als een laatbloeister. Voor een zangeres met een gestage, maar wat langzame stijgende lijn die in 1988 begon met de titelrol in Barbers Vanessa bij de Opera in St. Louis in 1988 lijkt dat nogal een understatement voor iemand die sinds begin jaren negentig optrad bij prestigieuze opera instellingen als de New Yorkse Met, de Beierse- en Weense Staatsopera, in Glyndebourne en Covent Garden, bij de Parijse Opéra.

Misschien bedoelt ze dat haar loopbaan in de wereld van de muziekopnamen pas langzaam op stoom kwam met incidenteel materiaal verspreid over labels als Sony, Erato, Orfeo, RCA, Virgin en Decca. Het duurde inderdaad vrij lang voordat ze als belangrijke ster werd ontdekt. Bij Sony kreeg ze haar eerste contract in 1996 en het jaar daarop volgde haar eerste opmerkelijke cd met liederen van Hahn. Maar in feite waren er al eerder opnamen gemaakt voor Erato. Haar invulling van de titelrol in Berlioz’ Béatrice et Bénédict dateert al uit 1991, nog geen drie jaar na dat officiële debuut en na de rol van Marguérite in Berlioz’ La damnation de Faust.

Geen wonder dat de zangeres haar ook alweer zo bijzondere Erato cd met liederen van Rorem op grond van een exclusief contract met Erato zelf als haar doorbraak in de muziekindustrie beschouwt. Ze realiseert zich ook dat in een periode waarin die muziekindustrie in een crisis verkeert en bezuinigt op nieuwe opnamen, zelfs gevestigde kunstenaars afdankt niettemin het kunnen maken van nieuwe opnamen van groot belang is voor een carrière.

Het is volgens haar zelfs zo vitaal dat het me in de hele wereld naamsbekendheid geeft. Wanneer ik bijvoorbeeld naar Japan ga, weten de mensen al wie ik ben en ook hoe ik ben omdat ze cd’s van me kennen. Dat ze zich vooral manifesteert met niche repertoire blijkt een groot voordeel. In de eerste plaats omdat er nauwelijks of geen behoorlijke opnamen van die liederen van Hahn en Rorem waren, maar vooral ook omdat die veel mooier, belangrijker blijken te zijn dan naïevelingen dachten.

Was het niet merkwaardig om op een Frans label met onbekend Amerikaans liedrepertoire te debuteren? Eigenlijk ging het haast omgekeerd: de Amerikaanse mezzo had tot dan toe vooral Franstalig repertoire opgenomen en dus leek het een goede keus om met wat radicaal anders te komen, hoewel de liederen van Ned Rorem die ze al sinds haar achttiende zong niet een al te vreemde eend in de Franse liedbijt zijn. Erato zag waarschijnlijk ook een mogelijkheid om zo voet aan de grond te krijgen op de Amerikaanse markt.

In Frankrijk geniet Graham al langer grote bekendheid. Ze trad regelmatig op in Lyon en Parijs, ze zong intussen haar eerste Mignon in Thomas’ gelijknamige opera en is geaccepteerd als een soort eigen Franse zangeres. Ze is daarover nogal bescheiden: ze is aanvaard als niet-Franse zangeres die echt Frans klinkt. Hoewel ze haar meeste lyrische mezzorollen in de oorspronkelijke taal zingt – Italiaans voor Mozarts Cherubino, Dorabella en Sesto voor Glucks Iphigénie, Duits voor de kleine rollen in Schumanns Faustscènes, Strauss’ Octavian en componist plus voor Verdi’s Meg Page, Frans voor Berlioz’ Béatrice en Marguérite, voor Gounods Stéphano, voor Charlotte in Werther, de titelrol in Massenets Chérubin beschouwt Graham zichzelf niet als geboren linguïste. Ze schrijft haar vlotte taalbeheersing eerder toe aan een stel goede oren om van daaruit de uitspraak en de articulatie te perfectioneren. Ze roemt Barbara Bonney in dat opzicht. Die leerde in een half jaar uitstekend Zweeds, vestigt zich desnoods ter plekke om de fijne kneepjes machtig te worden en rust niet voordat het ‘echt’ klinkt. Maar ja, zij is dan ook een perfectioniste op alle gebieden: borduren, schilderen, kalligraferen…

Misschien is dat ook kenmerkend voor Graham: ze is gul met lof en waardering voor collega’s. Bonney was bijvoorbeeld lang de Sophie naast haar Octavian in Der Rosenkavalier. Intussen heeft ze die rol ruim vijftig maal gezongen in de V.S., met name in San Francisco. Maar van een complete opname van dat werk – dat ze als Amerikaanse haar signature role noemt – is het nooit gekomen. Er is alleen die Decca cd met excerpten waarin ze eigenlijk slechts een bijrol vervult bij hoofdpersoon Renée Fleming. Iets dergelijks geldt voor haar Mozartrollen die slechts fragmentarisch zijn gedocumenteerd op een recital cd.

Ze beschouwt het als een kenmerk van de vrij deplorabele staat waarin de muziekindustrie momenteel verkeert. Wie neemt nog een complete opera van Mozart op? De markt is daar al mee overspoeld. Alleen heel prominente dirigenten en zangers krijgen dat misschien nog voor elkaar. Wat is de laatste mooie opname van Le nozze di Figaro? In 1993 verschenen vrijwel gelijktijdig de opnamen van Gardiner, Harnoncourt en Kuhn, in 1994 gevolgd door die van Abbado en Haitink. Dan is de markt toch op slag oververzadigd? Alle beroemde dirigenten en zangers hebben zo ongeveer hun kans gehad. Mijn generatie lijkt net de boot te missen. Kiri te Kanawa en Anne Sofie von Otter stapten net op tijd in die rijdende trein, maar tegen de tijd dat wij zover waren, vonden we geen plaatsje meer.

Datzelfde geldt voor de Rosenkavalier. Vind maar eens een firma die zich momenteel de investering van een volledige opname kan veroorloven: je hebt de beste beschikbare dirigent nodig, een toporkest en een werkelijk ideale bezetting. Het werk is moeilijk ‘live’ op te nemen omdat het zo complex is. Renée Fleming en Susan Graham zouden het dolgraag willen laten vastleggen. Ze zongen in dit werk in Londen, New York en San Francisco, maar daar had het al ergens acht jaar geleden kunnen worden geregistreerd toen al die voorstellingen waren gepland. Maar destijds waren die zangeressen waarschijnlijk nog niet bekend en populair genoeg.

Toch bestonden bij Erato toen het daar nog redelijk goed ging wel plannen voor zo’n Rosenkavalier, maar dan met Karita Mattila als Marschallin in plaats van Fleming. Ook werd Barbers Vanessa overwogen, eveneens met Mattila in de titelrol. Het heeft niet zo mogen zijn. In plaats daarvan verscheen bijvoorbeeld de verzamel cd met de titel Il tenero momento (het tere ogenblik). Genoemd naar de grote aria van de held Cecilio uit Mozarts Lucio Silla, in feite een partij voor een castraat. Maar er zijn ook bekender aria’s: die van Cherubino uit Nozze di Figaro, van Sesto uit La clemenza di Tito en eentje van Idamante uit Idomeneo. 

De gedachte achter die recital cd met moois van Mozart en Gluck was zeker om zo een tweetal grote operacomponisten uit het classicisme met elkaar te kunnen vergelijken en contrasten te kunnen vaststellen, maar ook om een vocaal portret van de zangers te kunnen schetsen op een goed moment in haar loopbaan. Het betekende voor haar ook geenszins een afscheid van Mozart. Ze wil beslist Mozart blijven zingen, met name Sesto, maar ze voegde daar eerst Idamante en later Donna Elvira uit Don Giovanni aan toe, Ze nam wel definitief afscheid van Cherubino en Dorabella.  

Dat gedeelte wordt gevolg door gedeelten uit opera’s van Gluck: Paride ed Elena, Orphée et Eurydice en Iphigénie en Tauride; laatstgenoemde opera is gelukkig volledig opgenomen met Graham tijdens een reeks uitvoeringen van Glucks Franse meesterwerk in het Salzburg festival. Opvallend voor iemand die zichzelf nadrukkelijk als mezzo afficheert om deze rol voor een dramatische sopraan op zich te nemen. En tenslotte bedoelde Strauss ook Octavian en de Componist voor een sopraan.

Maar ze beweert daar enorm veel van geleerd te hebben: over vorm, stijl en die prachtige klassieke ingetogenheid. Die Iphigénie beschouwt Graham als een groot keerpunt in haar loopbaan: persoonlijk, vocaal en qua temperament omdat het om zo’n bijzonder karakter gaat en om later te ervaren welke invloed Gluck op Berlioz en zijn epische Les Troyens had, waarin ze in 2003 Dido heeft gezongen in de herdenkingsproductie in het Châtelet Theater onder John Eliot Gardiner. Mogelijk (en hopelijk) verschijnt daar later een dvd-v opname van; aan een nieuwe cd versie bestaat bij Philips en ook na de in eigen beheer uitgegeven opname van het Londens Symfonie orkest, in beide gevallen met Colin Davis, geen behoefte. En of Erato die Graham/Gardiner productie voor zijn rekening wil en kan nemen, lijkt heel dubieus.

Zo leidden alle wegen naar Purcells Dido and Aeneas, een werk dat hoog op haar agenda stond en dat in 2003 in optima forma door Virgin werd opgenomen en tot het allermooiste behoort wat Graham tot nu toe heeft gepresteerd. Händel bevindt zich daar chronologisch tussenin. Händels opera’s zijn bovendien helemaal ‘in’. Stimulansen genoeg ook dankzij zangers als Anne Sofie von Otter en David Daniels. Alcina werd in 1999 opgenomen, hopelijk volgen Ariodante en Xerxes. Gelukkig ligt de rol van Ruggiero in deze beide werken haast te hoog voor een countertenor, zodat ze meer kans maakt en dergelijke rollen niet door mannen worden weggesnoept.

Het was overigens die opname van Alcina met Renée Fleming in de titelrol die Graham na wat omzwervingen na een paar jaar afwezigheid weer terugbracht bij Erato. Daar toonde men opnieuw lef door in oktober 2000 in San Francisco de wereldpremière van Jake Heggie’s eerste opera, Dead man walking op een libretto van Terence McNally dat op zijn beurt is gebaseerd op het – intussen ook verfilmde – boek van zuster Helen Prejean over haar ervaringen als geestelijk adviseur van een ter dood veroordeelde moordenaar. De veroordeelde schrijft een brief aan de bewuste non, beweert daarin helemaal geen vrienden te hebben en nodigt haar uit zijn correspondentievriendin te worden. Ze stemt toe en zoekt hem tenslotte tegen alle adviezen in ook op. Uit dat gesprek blijkt dat hij niet het monster is dat ze vermoedde en ze verklaart zich bereid hem tot het eind bij te staan. Wat in de film niet gebeurt, wordt in de opera wel getoond: de verkrachting van een meisje en de moord op haar en haar vrindje. Daarna wordt het toneel geheel in duisternis gehuld en krijgt Sister Helen (Graham) een spotlight op haar gezicht wanneer ze een hymne zingt. Dan gaat het licht weer aan en bevindt ze zich in Hope House, omringd door kinderen die ze diezelfde hymne leert zingen. Het werk balanceert op de rand van de soapopera, maar Frederica von Stade redt als de moeder van de veroordeelde de eerste akte met haar prachtig lange solo en Graham doet hetzelfde voor de tweede akte met haar aria vol verlangen ‘Who will walk with me’. De executiescène is uiteraard verschrikkelijk: een desolate treurmars. In de V.S. was deze opera een groot succes dat Graham zelfs een foto in Time opleverde naast Sister Helen en Susan Sarandon die de rol in de film vertolkte.

Bij wijze van contrast is er die verrassende opname met 17 Franse operette aria’s van Messager – Fortunio, Les dragons de l’impératrice, Coups de roulis, Passionement, Les p’tites Michu, La petite fonctionaire en L’amour masqué – Honegger – Les aventures du roi Pausole - Hahn – O mon bel inconnu, Brummell, Ciboulette en Mozart - Simons – Toi c’est moi – en Yvain – Yes. 

 

Haar voorlopig nieuwste cd is een ‘live’ opname van een recital dat ze met haar voorkeursbegeleider Malcolm Martineau 14 april 2003 in Carnegie Hall gaf. Op het programma liederen van Berg, Brahms, Debussy, Hahn, Mahler, Messager, Moore, Poulenc en tot slot Simons. Het werd een prachtig klinkend portret van de zangeres in al haar verscheidenheid, beginnend met hoogstaande liedkunst en met een viertal toegiften eindigend met een vlot nummer. Eigenlijk niet erg verassend vormt het Franse deel van dit recital weer het hoogtepunt met Debussy’s Proses lyriques, Hahns A Chloris en Poulencs Quatre poèmes de Guillaume Apollinaire.