Uitvoerende Kunstenaars

GLENNIE, EVELYN

EVELYN GLENNIE: CHEFKOK IN DE SLAGWERKKEUKEN

Emotie is gewoonlijk niet een eigenschap die men associeert met het bespelen van een marimba. Slagwerkster Evelyn Glennie denkt daar anders over. “Het is helemaal niet interessant om te zien en te horen of je als een metronoom kunt spelen”, zegt ze. “Je kunt een noot attaqueren, hard of zacht slaan, hem strelen of kietelen, wat dan ook. Teveel mensen proberen geen enkele emotie aan het instrument te ontlokken”. Meer dan de gemiddelde slagwerker heeft Glennie veel ondernomen om zichzelf uit de slagwerkkeuken achter het orkest vooraan op het podium te brengen. Met ritmisch slagwerk – trommen - is het natuurlijk moeilijker emotie te uiten dan met melodisch slagwerk als de marimba, de xylofoon en de vibrafoon. 

Nog is haar hele leven gericht op het nooit eindigende proces om het slagwerk te leren bespelen met invloeden van overal ter wereld. Haar verzameling omvat meer dan zevenhonderd instrumenten. Sommige staan in een opslagruimte in de V.S., Tokio en Engeland omdat zij ze thuis al lang niet meer kan onderbrengen. Ze kan ook niet met al dat moois op tournee gaan zonder de hulp in te roepen van een transportteam.

Van de in 1998 62 concerten in haar repertoire zijn er veertig speciaal voor haar geschreven. Per keer bestelt ze zo’n tien stukken, waarvan ze er een of twee uitkiest. Soms moet ze risico nemen en een nieuw werk al op haar programma vermelden voordat ze het heeft gezien. “Onlangs moest ik een nieuw werken spelen waarvan de partituur pas drie weken tevoren arriveerde. In die tijd moest in concerteren, ik had een tournee, er moesten verschillende instrumenten naar diverse locaties en ik moest zorgen dat ik duplicaten had. Als ik tenslotte de componisten voor het eerst tref, moeten ze beseffen dat wanneer ik een partituur vraag deze minstens vier tot zes maanden vóór het concert klaar moet zijn. Omdat het leven van een slagwerker zo heel anders is dan dat van bijvoorbeeld een violist die op zijn hotelkamer kan studeren. Hoe zou ik mijn marimba hier moeten installeren?”

Rondkijkend in de kleine solistenkamer van Utrechts Vredenburg is het probleem meteen duidelijk. Aan logistieke problemen tijdens tournees zal zeker geen gebrek zijn. Niet alleen moet het assisterende team precies op de hoogte zijn van haar eisenpakket, ook de dirigent moet goed geïnformeerd zijn. “Iedereen die het instrumentarium ziet, moet beseffen dat als het maar een centimeter wordt verplaatst, alles is bedorven. Stel je voor dat een pianist wordt verteld dat een zwarte toets een paar millimeter naar rechts wordt verschoven….. Met het slagwerk is dat net eender.”

Dat vergt een tolerante dirigent die moet accepteren dat zijn orkest anders moet worden opgesteld om de batterij slagwerk de juiste plaats te geven. “Hij moet liefst zelf een wat andere plaats op het podium innemen met het orkest verder weg; de strijkers hebben die slagwerk versperring voor zich, zodat ze plotseling zichzelf en elkaar niet meer kunnen horen. Dat heeft een negatieve invloed op hun balans en coördinatie. Maar dat is iets waarmee Glennie inmiddels vertrouwd is, al veroorzaakt de beperkte repetitietijd voortdurend wel frustratie.

“Er is eigenlijk geen tijd voor de solist om een goede relatie met het orkest aan te gaan. Ik wil iedere sectie voelen en ervaren hoe die functioneert. Daarom probeer ik – zeker als ik in de V.S. ben – ieder concert  tenminste drie keer, liefst vaker te herhalen, Met mogelijk twee repetitiedagen daarbij heb ik dan een week met het orkest samen, zodat ik tegen het eind weet: dit ensemble heb ik echt leren kennen.”

Terugkerend naar de nieuwste muziek verklaart de slagwerkster dat de meest succesvolle opdrachten meestal betrekking hebben op componisten die ze al kent en waarvan ze de stijl ook kent, respecteert en bewondert. Maar zelfs met dat vertrouwde scenario kunnen zich problemen voordoen. “De componisten kunnen niet vertrouwd zijn met de notatie, zodat ik daar met hen overleg over moet voeren. Verder zijn er zuiver praktische kwesties als de opstelling, de wisseling van stokken en het omslaan van de bladzijden. Dat alles moet worden besproken. Soms moest ik de partituur teruggeven om hem eerst werkbaar te maken. Ik bedoel met vier hamers in je handen kan het omslaan van een bladzijde onmogelijk worden. En dan moeten we over het concert zelf praten – voor wie is het stuk bedoeld? Voor een gewoon abonnementsconcert, voor een Prom of voor een speciaal concert met louter eigentijdse muziek?”

Met voornamelijk 20e eeuwse werken op haar repertoire (los van de arrangementen van bekendere oudere stukken die ze tijdens een recital speelt) moet de toegankelijkheid worden overwogen. “Bijvoorbeeld waar het gaat om de opdracht aan Jonathan Harvey om een werk voor me te schrijven dat in Londen tijdens een Promenade concert moet worden uitgevoerd. Ik weet dat Jonathans stijl erg squeaky gate, erg eigentijds is, zodat hij niet erg in de smaak valt bij de grote massa. Maar ik vond ook dat het belangrijk was om dit werk te hebben van deze componist die ik echt bewonder en die ik beschouw als een groot vakman. Ik heb behoefte aan dat soort mentale uitdaging. Voor het volgende Prom wilde ik een toegankelijker werk, iets in de geest van het concert van Schwanter, dat ook heerlijk is om te spelen. Het is dus steeds een goocheltoer. Evenwichtskunst is voor mezelf en voor het publiek van groot belang.”

De discussie over welke van de honderden mogelijke instrumenten heeft ook hoge prioriteit wanneer een componist wordt gevraagd om een opdrachtwerk. Langzamerhand is sinds James MacMillans Veni, veni Emmanuel haast een vast stramien ontstaan wat die keuze betreft: marimba, vibrafoon, mark tree, tam-tams, temple blocks, Chinese gongs, bloktrom, grote trom, bongo-drums, bekkens, conga’s, pauken, woodblocks en koebellen. Afwijkingen en variaties zijn mogelijk, maar haast vanzelf is deze bezetting als standaard uitgekristalliseerd voor een multi slagwerk compositie.

Het in emotioneel opzicht veel vergende werk van MacMillan heeft niet alleen veel succes dankzij een boeiend geluidsdecor, het is ook een brok theater. Men moet het werk dan ook liefst zien uitvoeren. Het is fascinerend de kleine Glennie blootsvoets van de ene batterij slagwerk rechts van de dirigent naar de andere ter linkerzijde te zien rondhuppelen en haar tenslotte alle energie te zien ontladen in een climax die ze uitdeelt hoog boven en achter het orkest onder een enorm rek met zwaaiende buisklokken dat haar bij elke slag lijkt te verpletteren.

Hoewel Glennie niet wars is van de spectaculaire effecten die inherent zijn aan vertolkingen op slagwerk en ze Stockhausen en Xenakis aanhaalt als de eerste componisten die kwaliteit verleenden aan dat slagwerk, heeft ze toch het meeste ontzag voor de inmiddels stokoude slagwerker James Blades. “Hij bezocht de Academy een keer per jaar en zijn kennis en inspiratie hadden een grote invloed op me. Zelf was hij in een circus begonnen, raakte toen verzeild in het theater en vervolgens in orkesten. Hij werkte samen met componisten als Stravinsky en Britten, ontwikkelde klanken voor hen en daarmee ook de instrumenten die dergelijke klanken konden voortbrengen. Hij beschikte over een enorme ervaring. Nog steeds komen er na een recital van me mensen naar me toe die zeggen: ‘Ik herinner me nog toen James Blades onze school bezocht.’ Zelf zijn ze al in de vijftig, maar dat weten ze nog. Dat zegt veel over communicatie….”

Evelyn Glennie werd in 1965 in Aberdeen geboren, begon als kind piano te spelen, op haar tiende stapte ze over naar klarinet, op haar twaalfde naar slagwerk. Haar studie bekroonde ze in 1977 aan de Ellon Academy en in 1982 cum laude aan de Royal Academy of Music. In 1984 kreeg ze een beurs, waarmee ze onder andere in Japan marimba ging studeren bij Keiko Abe. In mei 1986 debuteerde ze in de Londense Wigmore Hall. De BBC wijdde in 1985 onder de titel The Glennie Determination een documentaire aan haar en ook de TV gaf een paar keer een beeld van haar. Onder andere John McLeod en Richard Rodney Bennett schreven werk voor haar. In 1989 gaf ze haar eerste solodebuut tijdens de Proms in Londen, waar ze in 1984 ook soliste was. Glennie maakte tournees door de V.S. en Australië. In Nederland trad ze een  paar keer op, onder andere in MacMillans Veni, veni Emmanuel. Het unieke en bewonderenswaardige van Glennie is, dat ze haar hogeschool werk verricht terwijl ze al sinds haar twaalfde vrijwel 100% doof is en alleen nog via haar voeten, handen en ogen “hoort”. 

De slagwerkinstrumenten

(Membrafonen, waarbij een vel in trilling wordt gebracht en idiofonen, die zelf in trilling worden gebracht)

Met bepaalde toonhoogte

Allereerst de pauken. De bekendste slagwerkinstrumenten in een symfonie orkest. Idealiter is een kalfsvel, tegenwoordig echter ook vaak een plastic vel met behulp van een spanrand over een meestal koperen ketel gespannen. Met behulp van stemschroeven (waarmee de paukenist haast voortdurend in de weer is tijdens een concert) kunnen de pauken op de gewenste toonhoogte worden gebracht en gehouden. Bij oudere composities zijn de pauken gewoonlijk in twee tonen gestemd, de ene – links - in de grondtoon (tonica), de andere – rechts - een kwart lager (dominant). Grappig genoeg is bv. in Engeland de plaatsing meestal andersom. Sinds de romantiek zijn drie stuks in zwang.

Behalve met de stemschroeven kan bij moderne pauken de stemming – de spanning van het vel - ook worden gewijzigd met behulp van pedalen: de pedaalpauk, waarmee ook glissandi mogelijk zijn. De pauken worden bespeeld met stokken, die een “kop” van variabele grootte hebben, die is omwoeld met vilt, flanel of leer of die van hout is. Hoe harder het materiaal van de kop, des te harder, scherper en gedefinieerder de klank. De plaats waar de pauk wordt bespeeld is niet in het midden van de cirkel, maar ongeveer een handbreedte van de rand. Als een slag niet mag naklinken, wordt het vel met de hand afgedempt. (Haydn: Paukenmesse; Berlioz: 3e deel Symphonie fantastique; Beethoven: Begin Vioolconcert; Haydn: Symfonie no. 94; Bartók: 5e deel Muziek voor strijkers, slagwerk en celesta).

De klokken die in het orkest worden gebruikt, bestaan in tweeërlei vorm, hetzij uit afgestemde vlakke metalen platen die met een hamer worden aangeslagen, hetzij uit afgestemde metalen buizen die op dezelfde manier worden aangeslagen. Plaatklokken zijn te horen in o.a. Tschaikovsky’s Ouverture 1812, Wagners Parsifal, Puccini’s Tosca, in het heksensabbat uit Berlioz’ Symphonie fantastique en in de Danse macabre van Saint-Saëns. Buisklokken komen voor in o.m. Hindemiths Symfonische metamorfosen, de ‘Grote poort van Kiev’ uit Moessorgsky’s Schilderijentoonstelling en het derde deel uit Janaceks Taras Bulba.

In tegenstelling tot wat de naam suggereert, bestaat het klokkenspel niet uit klokken, maar uit afgestemde metalen staafjes die op de rand liggen om vrij te kunnen trillen. Ook hier twee soorten. Bij de eerste liggen de staafjes op een met stro beklede houten richel (ongeveer als bij de xylofoon) en worden met een houten of metalen hamertje bespeeld. Met de aanslag wordt de geluidsterkte geregeld. Bijvoorbeeld in Saint-Saëns’ Samson et Dalila, Don Juan van Strauss en de ‘Dans der leerjongens’ uit Wagners Meistersinger. Bij de tweede kan de klaviatuur als bij een piano worden bespeeld. Voordelen: een hogere speelsnelheid is mogelijk en er kan meerstemmig worden gespeeld. Nadeel: de klanksterkte in uniform. Toepassingen bijvoorbeeld in Mozarts Zauberflöte, Strauss’ Don Juan, de klokjesaria uit Lakmé van Delibes en Kodaly’s Hary Janos.

De celesta is verwant met het klokkenspel, ook hier namelijk metalen staafjes en een klaviatuur. De staafjes zijn echter dikker en ze zijn voorzien van een resonator om de klank te versterken. De klank is lichter en ijler dan van het klokkenspel. In tegenstelling tot bij de piano vallen de hamertjes van boven op de staafjes; het pedaal dient om net als het rechter pianopedaal om de demping op te heffen. Een belangrijke rol is voor de celesta weggelegd in de ‘Dans van fee Suikerboon’ uit Tschaikovsky’s Notenkraker en Bartóks Muziek voor strijkers, slagwerk en celesta.

De xylofoon bestaat uit een reeks afgestemde houten staafjes die met een licht afgeronde bovenkant op stro zijn gelegd en met twee lepelvormige hamertjes worden bespeeld. Tremolo’s, trillers en glissandi zijn mogelijk. Toepassingen: in ‘Parfums de la nuit’ uit Debussy’s Ibéria, de Danse macabre van Saint-Saëns, de ‘Danse infernale’ uit Stravinsky’s Vuurvogel, de Hary Janossuite van Kodaly en het 1e deel van Mahlers 6e Symfonie.

De vibrafoon is een modern familielid van de xylofoon. Het instrument heeft metalen staven die zijn voorzien van resonatoren, terwijl een elektrisch systeem de toon kan laten vibreren. Bespeling geschiedt met een paukenstok. 

De marimba is een xylofoon waarbij de grotere staafjes op gelijke wijze zijn geplaatst als bij de piano, waardoor de bespeling wordt vergemakkelijkt. Evenals bij de vibrafoon zijn er resonatoren.

Zonder bepaalde toonhoogte

De bekkens zijn twee ronde messing of bronzen platen van dezelfde diameter met in het midden een verhoging waarin een leren riem is aangebracht om het instrument te kunnen vasthouden. De vorm van die platen is zodanig dat wanneer ze tegen (voor een zachtere klank) of langs elkaar (voor een luidere klank) worden geslagen alleen de randen elkaar raken en in trilling komen. Er is verschil tussen de Chinese-  (cinelli) en de Turkse bekkens (cimbali). De Chinese zijn groter en klinken harder, de Turkse zijn kleiner en klinken edeler. Een bekken kan ook worden opgehangen om het apart te bespelen met een stok of met de vingers. De afdemping geschiedt door de bekkens tegen de borst te drukken of aan de rand beet te pakken. Tschaikovsky: 3e deel Symfonie no. 6; Stravinsky: Finale Vuurvogel). Tenslotte zijn er nog de cymbales antiques, een soort kleine, dikke, afgestemde bekkens in verschillende toonhoogte. (Berlioz: ‘Scherzo fée Mab’ uit Romeo en Julia; Debussy: Prélude à l’après midi d’un faune).

Bij de trommels is de kleine of militaire trom het bekendst: een korte metalen cilinder die aan weerskanten is bespannen met kalfsvellen waarop met dunne, spits toelopende stokken wordt geslagen. Het vel aan de onderkant is wat minder strak gespannen en bevat een paar metalen snaren die meetrillen als de bovenkant wordt bespeeld (vandaar de Engelse term Snare drum). Ook hier kan de stemming met stemschroeven worden gewijzigd. Behalve met stokken kan de kleine trom ook met de vingers worden bespeeld. (Ravel: Boléro; Tschaikovsky: Capriccio italien; Berlioz: Ouverture Carneval romain; Bartók: 2e deel Concert voor orkest; Mahler: Symfonie no. 3; Berlioz: slot 4e deel Symphonie fantastique; Strauss: Tijl Uilenspiegel; Nielsen: 5e Symfonie).

De roertrommel heeft een hogere, houten cilinder dan de kleine trom en bevat geen snaren. Hij klinkt derhalve gedempter en donkerder. De velspanning wordt geregeld met behulp van touwen aan de zijkant. 

De Grote trom is alleen al door zijn grote formaat een opvallende verschijning met zijn forse houten cilinder, die alweer aan beide kanten is bespannen met vel. De stemming wordt alweer met stemschroeven geregeld. Normaal wordt de grote trom in verticale stand bespeeld, maar hij kan ook als pauk worden behandeld met stokken, voorzien van grote vilten of leren kop (Mahler: begin van de finale van Symfonie no. 10).

De drum kit vindt toepassing in de jazz en bij rock groepen. Buddy Rich was de grote promotor.

De tamtam is een grote, van een edel metaal vervaardigde gewelfde en gehamerde plaat die aan een koord is opgehangen en die met een houten hamer wordt aangeslagen. De klank is wat dof, maar heel resonant, afhankelijk van de dikte van de plaat. (Mahler: 6e deel uit Das Lied von der Erde; Orff: Carmina burana; ‘Mars’ uit The Planets van Holst).

De gong is enigszins verwant met de tamtam, maar hij is kleiner, heeft een omgebogen rand en produceert een staalachtiger klank met een wat beter afgestemde toonhoogte.

De trap set is een groep instrumenten bestaande uit kleine trom, grote trom, hi-hat, bekkens, temple block, xylofoon en eventueel buisklokken: een populaire opzet van slagwerk instrumenten zonder bepaalde toonhoogte.

De triangel is een driehoekig omgebogen stalen staaf waarvan de hoek aan een kant is opengelaten. Hij wordt opgehangen of vrijzwevend in de hand gehouden en met een metalen staafje in trilling gebracht. Door het staafje snel te bewegen ontstaat een helder tremolo. (Dvorak: Trio uit het scherzo van Symfonie no. 9; Brahms: Scherzo 4e Symfonie; Liszt: Pianoconcert in Es).

Bellen worden slechts sporadisch gebruikt in de symfonische muziek. (Mozart: Duitse dansen; Haydn: Kindersymfonie; Mahler: Symfonie no. 4).

De castagnetten bestaan uit twee van hout vervaardigde schelpvormige kleppers waaraan riempjes zijn bevestigd. De ene schelp ligt in de handpalm, tegen de andere wordt met de vingers geslagen. Soms is een houten steel aan de castagnetten, die van verschillend formaat kunnen zijn, bevestigd.

De roede wordt geslagen op de rand van een trom. (Mahler symfonieën, R. Strauss)

De ratel is bekend van vroegere stadsomroepers en als alarminstrument. (R. Strauss: Tijl Uilenspiegel, Moessorgsky: ‘De dwerg’ uit De schilderijententoonstelling; Honegger: Danse des morts).

De windmachine bestaat uit twee rollen, waarvan er eentje is voorzien van een handvat. Om die rollen is zeildoek gespannen, dat als aan de slinger wordt gedraaid een ruisend/licht fluitend geluid afgeeft. (Strauss: Don Quixote, 7e variatie)

De tamboerijn ziet er eenvoudig uit: een kleine houten ring, enkelvoudig met een vel bespannen. In die ring zijn openingen aangebracht waarin zich rinkelschijven bevinden. Met de handknokkels, de handpalm of de vingers wordt het vel geslagen of geschud; een tremolo ontstaat door de duim langs het vel te bewegen. (Tschaikovsky: ‘Arabische dans’ uit De Notenkraker. Ook bij Weber en Berlioz komt het instrument voor).

De tamboerijn mag niet worden verwisseld met de tambourin of tambourin de Province, ook wel aangeduid als tabor. Het gaat om een lange, smalle variant van de roertrommel.

Een temple-block werd vooral in de jazz gebruikt: een ietwat ellipsvormige holle houten bal die aan een kant open is. Verschillende groottes bepalen verschillende toonhoogtes. Bespeling gebeurt meestal met trommelstokken. De klank is vrij penetrant houtachtig. (Hindemith: Symfonische metamorfosen). Het wood-block heeft de vorm van een ongeveer 8cm dik langwerpig vierkant van hout met aan de onderkant wat resonantiesleuven. De bovenkant is licht gewelfd. (Ravel: Pianoconcert in G). 

De zweep is geen echte zweep maar bestaat uit twee houten latten met een scharnier aan een van de lange kanten. Als de latten met kracht tegen elkaar worden geslagen, klinkt dat als een zweepslag. (Ravel: Begin Pianoconcert in G; Moessorgsky: ‘De dwerg’ uit de Schilderijententoonstelling).

Daarnaast zijn er natuurlijk talrijke slagwerkinstrumenten die vaak ontleend zijn aan de volksmuziek of de jazz, bijvoorbeeld de cymbalom in de Hary Janos suite van Kodaly en Afro-Aziatische instrumenten  als bongo’s, bongodrums, sambalballen, conga’s, anklung, rinkelboom, gamelan instrumenten, steel drums, gestemde glazen, kleppers, maraca, sleebellen, koeklokken, aambeeld, donderplaat, de hi-hat e.d.

 

(1998)