Uitvoerende Kunstenaars

GRUMIAUX, ARTHUR

ARTHUR GRUMIAUX: BESCHEIDEN MAAR GROOT VIOOLTALENT

“Welk concert ga je dit seizoen voornamelijk spelen?” Het is het soort vraag dat te vaak door concertagenten en impresario’s wordt gevraagd en dat Arthur Grumiaux een gruwel is. Hij houdt ervan om zijn repertoire voor recitals en concerten zo gevarieerd mogelijk te houden om op deze manier te voorkomen dat enigerlei routine insluipt. Het is kenmerkend voor een bedachtzame, eerlijke benadering van zijn werk. Dat werk is op zijn beurt het product van een grondige en langdurige training als violist en musicus.

Zoals zo vele andere kunstenaars had hij een duidelijke inspiratiebron, namelijk zijn grootvader; van hem kreeg hij op allerlei manieren veel hulp. In dit geval was het de grootvader van moeders zijde - een autodidactische amateur musicus, die de plaatselijke harmonie dirigeerde in het Belgische dorpje waar Grumiaux werd geboren.

“Ik weet niet hoe hij het allemaal voor elkaar kreeg zonder enigerlei vorm van behoorlijke training. Hij schreef zelfs muziek voor het orkest. Later heb ik de gelegenheid gehad om de partijen nader te bestuderen. Er ontbrak niets aan. Het ontsproot alles aan zijn fantastische instinct.

Ziet u, mijn ouders waren niet vermogend, ze moesten altijd werken en ik werd in feite geheel opgevoed door mijn grootouders. Ik herinner me dat op een dag een violist bij mijn grootvader kwam om les te nemen. Mijn grootvader zag dat ik hem probeerde na te doen met twee stukjes hout in mijn hand. Hij merkte ook dat ik een aangeboren ritmisch gevoel had en hij besloot om me les te geven. Ik was toen vijf jaar. Binnen drie weken, werd me later verteld, kon ik zuiver zingen en noten lezen. Blijkbaar riep ik meteen de toonhoogte van een kerkklok als deze begon te luiden. Mijn vader holde dan naar de piano en stelde vast dat ik het bij het rechte eind had. Op dat moment besloot hij dat ik vioolles moest hebben. Een jaar later begon ik ook serieus met de piano en enige jaren studeerde ik beide instrumenten aan het conservatorium in Charleroi. We woonden vlakbij in het dorpje Fleurus, dat alleen bekend is omdat het ‘t laatste strijdtoneel was voordat Napoleon in Waterloo verloor.

Toen ik twaalf was, werd me gezegd dat ik eindelijk moest kiezen tussen beide instrumenten. Ik hield stoer vol dat ik met beide wilde doorgaan, maar mijn grootvader koos heel verstandig de viool voor me. Ik toog naar Brussel om aan het Koninklijk Conservatorium daar viool te gaan studeren bij Alfred Dubois, zelf een leerling van Ysaye en een voortreffelijk leraar. Natuurlijk studeerde ik ook theorie en compositie en bovendien andere onderwerpen als geschiedenis, Spaans en Engels.

Mijn loopbaan zou juist beginnen toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Ik had toen net met het vioolconcert van Mendelssohn mijn debuut gemaakt met het Brussels filharmonisch orkest onder Charles Munch en ik had daarna in Parijs zullen optreden.”

Voor Grumiaux’ carrière kan echter die oorlog een geluk bij een ongeluk zijn geweest, zoals hij zich achteraf realiseert. Hij kon zijn techniek en zijn repertoire consolideren, hoewel het natuurlijk een frustrerende tijd was. Helemaal ongevaarlijk was het ook niet, want in de laatste oorlogsjaren was hij bij het Belgische verzet.

“Ik kon wel veel kamermuziek spelen. Robert Maas, de cellist van het Pro Arte strijkkwartet, was aan het begin van de oorlog gestrand in Brussel en kon geen visum krijgen om zich bij zijn kompanen in de V.S. te voegen, dus nodigde hij Dubois uit om een kwartet te formeren en gewoon voor de lol te gaan spelen. Ik was een van de violisten en ik wilde gedurende de bezetting niet voor publiek optreden.”

Zodra de oorlog voorbij was, hervatte Grumiaux zijn loopbaan en het eerste land buiten België waar hij optrad, was Engeland, op uitnodiging van Walter Legge die hem een contract gaf bij EMI. Grumiaux verzorgde de Europese première van het vioolconcert van Walton drie weken nadat de geallieerde troepen Brussel binnentrokken. Al gauw bereisde hij de hele wereld. Zijn eerste Amerikaanse tournee dateert uit 1951. De waarschijnlijk belangrijkste ontmoeting uit die tijd voor hem was met Clara Haskil. Dat was in Prades, bij Casals in 1953.

“We hadden meteen een goed contact. Ik herinner me dat we samen Beethovens Kreutzersonate zouden spelen. Een lastig werk om goed te spelen, maar we hoefden slechts een uur te repeteren en alles wat we daarna ondernamen liep ook op rolletjes. Onze gedachten en onze opvattingen hadden dezelfde golflengte. Het was een puur genoegen om samen met haar te spelen - ze was zo intens muzikaal. Ik denk nog met veel plezier terug aan onze Beethoven cyclussen in Milaan, Parijs en elders. Sinds haar dood in 1960 heb ik niemand gevonden die haar zou kunnen vervangen.

Beroemd en bekroond werden de door Philips gemaakte opnamen van deze Beethovencyclus. Ook een aantal Vioolsonates van Mozart valt in dezelfde categorie. En dan was er de integrale reeks Vioolconcerten van Mozart. Grumiaux nam ze tweemaal op en lang na het moment van verschijnen golden ze onder verzamelaars als de beste.

Geleidelijk aan ging Grumiaux het maken van opnamen minder erg vinden.

“Vroeger boezemde alleen de gedachte al schrik aan. De gedachte aan die rode lamp die ineens aanflitste. Nu vergeet ik de studio omgeving en ik speel net als tijdens een concert. Ik moet beklemtonen dat dit ook de enige manier is om goede resultaten te bereiken. Wat mijn favorieten zijn? Vooral die opnamen met Haskil en de solosonates van Bach. Veel andere opnamen, met name de eerste, zou ik graag willen overdoen.”

Bij gebrek aan een passende begeleider deed Grumiaux een beroep op zijn andere vroegere faculteit: die van het pianospel. In duet met zichzelf nam hij in playback techniek een paar romantische Vioolsonates op.

Als een blijkbaar bescheiden en ook erg behoedzaam iemand reageert hij heel terughoudend op de vraag over de algemeen erkende kritische opinie dat zijn spel duidelijk de klassieke traditie ademt. 

Hoe heeft hij dat bereikt? Na lang nadenken antwoordt hij:

“Ik geloof dat twee dingen heel essentieel zijn. Je moet grondig nadenken over de muziek die je gaat spelen; hoe voel je die aan? Te vaak hoor de musici die Mozart, Brahms en Tschaikovsky als een pot nat laten klinken. Dat kan niet juist zijn. Je moet op heel natuurlijke wijze de juiste stijl voor elke componist ontdekken.”

Hij aarzelde ook om toe te geven dat hij weinig studeert omdat hij al voortdurend in training is.

“Als je net als ik toch al de hele dag met muziek bezig bent, geloof ik niet dat je veel meer dan een uur per dag hoeft te studeren Tenzij je natuurlijk een nieuw werk moet voorbereiden.”

Hoe zit het met het verversen van repertoire?

“Ik ben continu op zoek naar nieuwe werken, maar eerlijk gezegd ontdek ik maar bar weinig dat me aanspreekt. Het is me vaak niet muzikaal genoeg, teveel lawaai. Ik heb nu eenmaal een ouderwetse voorliefde voor mooi klinkende muziek en die tref ik momenteel weinig aan. Wat is er aan werkelijk goeds verschenen na de vioolconcerten van Berg, Stravinsky, Bartók en Walton? Schönberg mogelijk, maar ik vind zijn werk eerder interessant dan mooi; het kan het nauwelijks tegen Berg opnemen. Ik voel me wel verplicht tegenover de eigentijdse componisten, maar ik kan moeilijk een werk spelen waarvoor ik geen enkele sympathie heb en waarvan ik de expressie niet aanvoel. Ik geef niets om aleatorische technieken. Tenslotte heeft de componist de noten niet uitgeschreven; het is dus niet zozeer zijn als wel mijn werk. In mijn oordeel sluit ik uiteraard cadensen uit bij mijn kritiek.”

In plaats van naar nieuwe werken is Grumiaux voortdurend op zoek naar onbekend ouder repertoire. Zo combineerde hij op een lp vioolconcerten van Michael Haydn en Viotti. Met Edo de Waart maakte hij een gemengd “Romance” programma, bestaande uit de beide Vioolromances van Beethoven, Berlioz’ Rêverie et caprice plus werkjes van Svendsen, Wieniawski en Tschaikovsky. Met Colin Davis werden beide Vioolconcerten van Bruch vastgelegd.   

Jarenlang gaf Grumiaux les aan het Brussels conservatorium, waar hij zijn leraar Dubois opvolgde. Nu geeft hij alleen nog privé lessen. Hij houdt best van de onderwijzende taak, “aangenomen dat het materiaal goed is”. Hij heeft ook wat advies voor jonge vakbroeders.

“Ik heb het idee dat er in technisch opzicht een hele reeks voortreffelijke violisten is momenteel, maar teveel van hen willen blijkbaar niet zelf nadenken. Ze kopen alle opnamen van een in te studeren werk en zijn geneigd daaruit dat te kopiëren wat het beste in hun kraam past. Ze studeren op het gehoor en ze ontwikkelen geen eigen persoonlijkheid. Ik vind het absoluut essentieel dat je om te beginnen op je eigen houtje een werk grondig instudeert zodat je voor jezelf precies weet hoe de muziek volgens een eigen opvatting verloopt. Pas daarna kun je jezelf op anderen oriënteren en misschien hier en daar wat aanpassingen maken die je goed te pas komen. Maar de fundamentele ideeën, de basis principes moeten van jezelf zijn. Dubois liet me een week lang aan een stuk werken voordat hij me advies gaf. Op die manier moest ik zelf de vingerzettingen vinden. Daarna pas nam hij het heft in handen. Nog iets. Jonge musici veranderen vaak te snel van leraar. Ze zijn een paar maanden bij de een en dan nog een paar maanden bij een ander. Ook dat is een verkeerde aanpak. Ze worden nu eens in de ene, dan weer in de andere richting getrokken, alsof ze zich in een storm bevinden. Zo ontwikkel je geen stabiliteit.

Grumiaux is trots op zijn Stradivarius uit 1727. Liefst verliest hij hem geen moment uit het oog. Hij zou er niet graag afscheid van nemen; tenslotte vergde het jaren voordat hij hem verwierf. In zijn geringe vrije tijd wijdt hij zich aan een paar hobby’s: fotograferen en tafeltennis. Hij houdt ervan om te reizen, heeft overal ter wereld vrienden, maar verlangt eenmaal onderweg net als de meeste musici ook weer naar huis. Voor hem is dat een huis met een grote tuin in een Brusselse voorstad waar hij met zijn half Engelse echtgenote leeft.

Een flamboyant karakter heeft Grumiaux allerminst. Hij beschikt wel over een klare geest en hij weet met veel overtuigingskracht en stijlgevoel te spelen. Gek genoeg treedt hij in buurland Nederland niet zo vaak op. Mogelijk speelt de taalbarrière daar ook een rol bij. Gelukkig is er compensatie met een reeks fraaie opnamen.