FERENC FRICSAY: TE SNEL VERGETEN
Op 16 december 1960 zond de Süddeutsche Rundfunk op tv nog ouderwets in zwartwit met monogeluid de repetitie en uitvoering van Smetana's De Moldau, gedirigeerd door Ferenc Fricsay uit. De een jaar later als relatiegeschenk door DG in kleine oplage verschenen lp van die gebeurtenis was zo boeiend, de vertolking zo pakkend, dat ik hem later vaak bij lezingen over het werk, dat achter de schermen van het concertbedrijf plaatsvindt, én om programmamuziek in optima forma te laten horen, heb gebruikt. De bewuste Moldau vormde ook jarenlang een soort gouden standaard, al ging het daar om Fricsay's officiële opname met het Berlijns Filharmonisch Orkest. Gelukkig is de bewuste opname uit Stuttgart ook bewaard gebleven en naar cd overgeheveld: hij bevindt zich in het album Ferenc Fricsay Portrait. Trouwens, ook van Kodaly's Hary Janossuite bestaat zo'n repetitie-opname.
Waarom is die vaak routineus afgewikkelde Moldau zo bijzonder? Omdat Fricsay het werk serieus neemt, veel aandacht schenkt aan programmatische achtergronden, de diverse secties van het werk heel contrasterend weergeeft, en bovenal door zijn welsprekende orkeststijl.
Die blijkt al meteen aan het begin van de repetitie in een vaak wat krom Duits waarmee hij beide fluiten onderhanden neemt: "Ich habe das Gefühl und die Vorstellung beim ersten Moment wo der Moldau anfangt zu fliessen. Diese kleine, junge Bach ist wahnsinnig lustig und lebensfroh. Das erste Mal an die Sonnenschein, die erste kleine Strahl. Da kommt ein Wassertropfen - geben Sie das als Farbe und da antworten Sie die Harfe." Ook de jachtscène krijgt op bijzondere wijze leven door speciale aandacht te schenken aan het aandeel van de vier hoorns: "Sie haben forte-piani in ihren Partien. Die Achtelnbewegungen müssen heraus, nicht dadurch dass er hervorhebt, sondern die anderen zurücktreten. Sie werden sehen, wenn sie das einhalten, kommt von allen Himmelsrichtungen die Antwort."
En later bij het boerenbruiloftfragment: "Ich möchte diese Urkraft und Tollpatschigkeit ein bischen in längeren Bogen haben. Es heisst einer, der mit dem Faust auf dem Tisch haut meinentwegen, es soll ein Aufstampfen sein. Ich glaube in diesen östlichen Länder - ich komme ja von dort - ist irgendwie diese Kraft und plötzlich wieder lieb zu sein."
Fantasie, kleurgevoel, zin voor nuancen, precisie, briljante ritmiek, goed gedoseerde spanningen, een Slavisch temperament - dat waren ingrediënten van Fricsays musiceren. In Nederland kenden we de 9 augustus 1914 in Boedapest geboren dirigent vrijwel uitsluitend van zijn in totaal 44 platen. Maar ook Harold Schonberg doet hem in zijn boek over grote dirigenten in één regel af: "Ook Ferenc Fricsay, die jong stierf, was een Hongaar: een dirigent met immense mogelijkheden in opera en concert." De meedogenloze en soms onterechte werking van de tand des tijds kan niet beter worden geïllustreerd.
Zijn werkterrein lag voornamelijk in Berlijn, Houston en München. Maar al vroeg, in 1946, werd hij in Wenen aan de Staatsopera uitgenodigd. In 1947 zorgde hij tijdens het Salzburg Festival voor de wereldpremière van Von Einem's Dantons dood, waar hij insprong voor de zieke Klemperer, in 1948 hield hij daar Frank Martins Der Zaubertrank ten doop en weer een jaar later Orffs Antigonae. Toen kreeg hij ook het exclusieve opnamecontract met DG. Hij werd in 1949 eerste dirigent van het Berlijnse RIAS Symfonie Orkest, werkte in het seizoen 1954-1955 in Houston en van 1956 tot 1958 bij de Beierse Staatsopera. In 1957 werd vastgesteld dat Fricsay maagkanker had en in 1958 werd hij daaraan tweemaal geopereerd. Dat was al precair, maar hij kwam er tijdelijk bovenop. Toen hij in 1959 nogmaals onder het mes moest, was het echt kantje boord. In 1961 volgde zijn laatste engagement aan de Deutsche Oper in West-Berlijn. In 1962 moest hij zijn werk opgeven na verdere operaties en 20 februari 1963 overleed hij in Bazel.
Vanuit twee Duitse cultuurcentra beheerste hij in dat land mede het cultuurleven en was hij elders een graag geziene gast. Nu, ruim dertig jaar na zijn dood, is hij eigenlijk alleen nog een begrip, een geheime tip voor ingewijden. Mogelijk had hij het tij tegen. Heel wat van zijn opnamen waren ouderwets in mono en hij werd bij het grote publiek en zijn platenfirma overschaduwd door Karajan, Böhm en Jochum. Het RIAS (Rundfunk in der Amerikanischen Sektor), later Radio Symphonie Orchester Berlin, gold als het moderne alternatief van het Berlijns Filharmonisch, dat niet alleen veel aandacht aan twintigste-eeuws repertoire schonk, maar dat ook in plaats van een volumineuze, gladgepolijste, vettige klank voor scherpe contouren en doorzichtigheid zorgde. In zijn tijd werd dat klankgemiddelde, achteraf onbegrijpelijk, wel Toscanini-achtig koud en hard gevonden. Fricsay stierf na een carrière van ongeveer vijftien jaar op het hoogtepunt van zijn roem, die zich dus niet meer kon stabiliseren.
Het behoorde tot Fricsays eigenaardigheden dat hij zijn interpretaties en zijn repertoirekeus afhankelijk maakte van de mogelijkheden om het uitgevoerde liefst ook te laten opnemen. Vandaar dat die opnamen - en ze zijn helaas lang niet alle op cd heruitgegeven, het ging tenslotte om een collectie van veertig lp's! - een aanzienlijk deel van zijn leven weerspiegelen. Fricsay was niet iemand van het compromis; daarom zijn z'n opnamen geen synthetische, slim en handig aan elkaar gemonteerde brokken studioproduct. Om de materie levendig te houden, nam hij bij voorkeur hele delen ineens op.
De wetenschap van Fricsays dodelijke ziekte heeft menigeen ertoe verleid om al zijn late opnamen te omringen met tragische bijgeluiden en om ze heilig te verklaren. Dat is natuurlijk overdreven, maar veel van wat in z'n laatste actieve jaren ontstond wordt wel gekenmerkt door een extra dieptewerking.
In elk geval moet men bij het beluisteren van Fricsays latere opnamen regelmatig denken aan een zichzelf verterende, brandende kaars. Wie nog beelden voor ogen heeft van de al sterk door ziekte geteisterde dirigent - bijvoorbeeld tijdens die Moldau-repetitie - kan op de gedachte komen dat een dergelijk intensief artistiek optreden direct ingrijpt in een fysiek, waarvan de reserves al bijna zichtbaar uitgeput leken en alleen nog innerlijk nagloeiden.
Uit welke opnamen blijkt het bijzondere van Fricsay het beste? Niet uit de ook pover klinkende Entführung en Zauberflöte van Mozart. Wél uit diens Jupiter en de niet tot historisch pronkstuk opgepoetste Mis in c, die vol verinnerlijkte expressie is en tevens de gespleten relatie van de vrijmetselaar Mozart ten opzichte van het katholicisme duidelijk maakt. Vaak lijkt wel of Fricsay zijn orkesttaal intuïtief relateert aan zang. Dan ontstaat een parlando-achtige orkeststijl. Of daarin de invloed van Maria Stader, met wie hij intiem was, doorklinkt?
Veel verinnerlijkt leed blijkt ook uit zijn weergave van Rossini's Stabat Mater. Dvoraks Negende symfonie klinkt heel pakkend en idiomatisch, Beethovens Tripelconcert daarentegen haast pretentieloos als een concerto grosso. Brahms' Dubbelconcert munt uit door duidelijke, fraaie vormen. En dan is daar Bartók, die hij in Boedapest had leren kennen en voor wie hij een werkelijk ideaal vertolker was. Eigenlijk al Fricsays Bartók-opnamen zijn ook nu nog een must! Met name het Concert voor orkest, 'de' Muziek en de drie Pianoconcerten: vrij klassiek van opvatting met barbaarse ondertonen.
(1994)