Uitvoerende Kunstenaars

DUTOIT, CHARLES

CHARLES DUTOIT: ANSERMET ALS VOORBEELD

"De situatie ginds is fantastisch, omdat we een orkest hebben dat nog jong is en dat steeds beter wordt aan het begin van het digitale tijdperk. De samenwerking tussen de musici, het Decca-opnameteam en mij is ter wille van een nieuw geluid voortreffelijk. Verder beschikken we over de Sint Eustache-kerk met zijn bijzonder goede akoestiek als opnamelocatie, en op de achtergrond heb ik steeds Ernest Ansermet, die zo belangrijk was als voorbeeld voor jonge Zwitserse musici: een groot man en humanist, die probeerde zoveel mogelijk alles met elkaar in verband te brengen. Ik probeer daarmee voeling te houden."

Aldus de in Lausanne geboren Charles Dutoit, die bij nader inzien een nogal gemengde afstamming heeft. "Mijn grootvader van moederskant was een Engelsman, Brookless uit Sussex, en haar moeder had Duits en Braziliaans bloed." De parallel die hij met Ansermet trekt, is geen toeval. Net zoals de Debussy-, Ravel- en Stravinsky-opnames de Decca-catalogus in de jaren vijftig sierden, zo sieren die van Dutoit de catalogus nu. Het verschil is alleen dat Dutoit sinds 1978 voornamelijk vanuit Montréal opereert, terwijl Ansermet zijn thuisbasis dicht bij huis in Genève bij het Suisse Romande Orkest had. Maar Dutoit werkt regelmatig elders als gast: in Engeland (toen hij nog meneer Argerich was), Parijs, München, Boston en Philadelphia, zelfs Göteborg en Monte Carlo. Gedurende de jaren tachtig kwam hij ook enkele seizoenen naar Amsterdam om met het Concertgebouworkest op te treden.

Maar Montréal is echt de thuisbasis. Daar waagt hij zich behalve aan Frans georiënteerde muziek ook aan Bartók, Elgar, Falla, Gershwin, Haydn, Holst, Janacek, Mendelssohn, Moessorgsky, Pergolesi, Prokofiev, Rachmaninov, Respighi, Shostakovich, Strauss, Stravinsky, Suppé, Szymanovsky en Tschaikovsky. "Ik was degene die Kyung Wha Chung ervan overtuigde dat ze het vioolconcert van Tschaikovsky zonder coupures moest spelen."

Net als vroeger het geval was bij het Boston Symfonie Orkest, dat bij de blazers en strijkers traditioneel Frans was bezet, wordt het Montréal Orkest 'wel het beste Franse orkest' genoemd. Een ideaal uitgangspunt voor het spelen van Franck, Fauré, Debussy en Ravel. Toch is die Franse traditie doorbroken volgens Dutoit. "We mogen nooit vergeten dat er andere krachtige invloeden waren. Tenslotte werkte Zubin Mehta hier zeven jaar en daarna Franz-Paul Decker; iemand uit India en daarna iemand uit Duitsland. In die tijd werd er veel Strauss, Bruckner en Mahler gespeeld en vrijwel geen Franse muziek. Voor dat repertoire moeten we teruggaan tot de jaren vijftig, toen Charles Munch nog wel eens uit Boston overkwam. Maar toen ik in 1978 arriveerde, speelde het orkest de Franse impressionisten alsof dat de gewoonste zaak van de wereld was. Ik kan dat alleen maar toeschrijven aan het aroma van de stad zelf: heel Europees. En dat gaat door tot het assortiment wijn en kaas bij de kruidenier. Afgezien van New York vind je dat niet zo gauw in Noord-Amerika."

Ik ben dol op cyclussen!" Dutoit zegt het vol zelfvertrouwen, nadat hij reeksen met Ravels orkestwerken, de voor Diaghilev geschreven balletten van Stravinsky en een Berlioz-cyclus geheel of bijna heeft afgerond. "Als je zo’n cyclus hebt voltooid, is je leven beter geworden. Het is iets heel speciaals."

Een andere factor die veel in positieve zin heeft bijgedragen - zowel qua atmosfeer als akoestiek - is de Sint Eustache-kerk, waar de Decca-opnamen worden gemaakt. "Mijn volgende doel zou zijn om een concertzaal te hebben met ongeveer dezelfde akoestische eigenschappen. Ten gevolge van een of ander osmoseproces kan de omgeving van een orkest enorme invloed hebben op de klank van het ensemble zelf. Kijk maar naar alle belangrijke Amerikaanse orkesten. Het geldt ook voor de beroemde concertzalen in Wenen en Amsterdam. In Genève mag men zich ook gelukkig prijzen met de Victoria Hall. Hoe men het er in Londen zo betrekkelijk goed afbrengt, is me een raadsel, maar ook daar kun je de persoonlijkheid van elk orkest horen. Jimmy Lock, zelf een soort genie, bezocht ongeveer veertig locaties in Montréal om een plek te vinden waar het orkest op z'n best zou uitkomen. Als we daar spelen, is iedereen geïnspireerd; er is een bereik aan kleuren en een veerkracht die iedereen tot zijn beste prestaties aanzet. Toen we de complete opnamen van Ravels Daphnis maakten, hadden we daar nog niet gespeeld, het orkest en ik hadden ook nog nooit samen een opname gemaakt, maar de opname was in vier uur helemaal klaar."

Tschaikovsky’s Ouverture 1812 stelde andere problemen. James Lock "leverde de fanfare aan met een synthesizer. Het kanon is van het Tweeëëntwintigste regiment uit Quebec en de klokken zijn niet die van de Sint Eustache, maar van een andere kerk in Montréal, de Nôtre Dame."

De Orgelsymfonie van Saint-Saëns vergde minder tijd en moeite. Zij klinkt ook in de beste zin als het product van een stel geconcentreerde sessies. "Lange eerste takes vormen altijd het uitgangspunt. Achteraf worden eventueel correcties aangebracht, maar die komen altijd uit andere complete takes." 

Denkend aan de integriteit van de akoestiek bij die opname komt het als een verrassing te horen dat Decca's opname van het orgel weer een van die chirurgische ingrepen is, die de laatste jaren bij dit werk gewoonte zijn geworden. "Het orkestaandeel werd eerst in de Sint Eustache geregistreerd. Daar is natuurlijk ook een orgel, maar het werd niet goed genoeg bevonden voor dit werk. Peter Hurford speelde daarom op het heel mooie orgel van de Sint Joseph, een stukje verder aan dezelfde straat, een prachtinstrument. Alle apparatuur werd van de Sint Eustache naar de Sint Joseph overgebracht en Peter nam de orgelpartij voor elke take in real time op. Ja, hij speelde even vaak als wij de muziek hadden opgenomen. Dat was zo ongeveer alles dubbel. Toen het op de montage aankwam, had men al de beschikking over elke take in integrale vorm, alsof alles tegelijkertijd in dezelfde ruimte was opgenomen."

Een dergelijke efficiënte werkwijze verklaart ten dele waarom er met grote regelmaat jaarlijks een paar opnamen uit Montréal bijkomen. "De Ravel-cyclus werd vrij snel voltooid. Ma mère l'oye is uiteraard volledig opgenomen, dus inclusief alle tussenspelen. De maximale speelduur van de cd, 78 minuten, wordt waar nodig volledig benut." Wat dat betreft doet Decca, juist waar het Montréal betreft, niet kinderachtig. Soms worden bepaalde werken twee keer in verschillende combinaties uitgebracht. Ook de cd met de Daphnis-suite van Ravel en die met de drie door Rome geïnspireerde symfonische gedichten van Respighi worden ten volle benut, en hetzelfde geldt voor de balletmuziek van Falla: "Ik doe tegenwoordig alleen nog complete balletten!" Wie roept de 'olés' in de Driekanten Steek? "De slagwerkers en de trombonisten."

Ten tijde van het gesprek was sprake van een complete opname van Bizets opera Les pêcheurs de perles, maar daar is verder niets meer van gehoord. Opera was nooit Dutoits eerste prioriteit in zijn carrière. "Dat is niet echt mijn afdeling. Ik doe voor de lol wat aan opera, maar ik heb me er nooit echt intensief mee beziggehouden. Het is een erg vluchtig en wuft gebied, weet u."

Toch dirigeert hij regelmatig aan de Met in New York en deed hij Wagners Ring in Los Angeles. En intussen deed hij op cd een stel onbekende werken uit het operarepertoire, dat zeer de moeite waard is: Berlioz' Les Troyens, Chabriers Le roi malgré lui, Faurés Pénélope - met het operagezelschap uit Monte Carlo en Jessye Norman in de titelrol - en Debussy's Pelléas et Mélisande. Wel bestaat er op dit punt verschil van timing tussen het theater en de opnamestudio.

"Voor mij is Pelléas eerder een prachtig gedicht dan een opera. Het is door en door Frans en ik zou het werk nooit hebben willen uitvoeren met een internationale bezetting. Bij Faust zou ik daar geen bezwaar tegen hebben, maar hier zijn buitenlanders uit den boze. Die kunnen misschien wel zonder een accent zingen, maar het is veel subtieler. Het gewicht van ieder woord is belangrijk. Dat kun je buitenlanders nauwelijks aanleren. Het is wel lastig om in Frankrijk de juiste solisten te vinden. Niemand heeft nog een Georges Thill en een Régine Crespin vervangen. Ik weet bijvoorbeeld geen enkele Franse tenor voor La damnation de Faust. Kleine stemmen genoeg, maar grote ho maar."

Eigenlijk was François le Roux voorbestemd om in Dutoits Pelléas te zingen, maar een paar dagen voordat de repetities begonnen, trok hij zich terug: hij werkte mee aan de DG-opname van Abbado. "Een slechte grap", volgens Dutoit. De vervanger is Didier Henry, een jonge Franse bariton die het werk al ettelijke keren in het theater heeft gezongen. Wat beschouwt Dutoit verder als het bijzondere van het werk?

"De grote uitdaging van het werk schuilt in de verborgen esthetica. Alles, ieder gevoel, wordt slechts één keer geuit met een minimum aan middelen. Er zijn geen aria’s, er is geen ontwikkeling, niets. Het is er allemaal, maar het moet worden geïntegreerd. De opbouw is heel lastig. Daarom namen we het werk in lange takes op. Vier sessies waren voldoende. Het orkest en ik werken het liefst onder tijdsdruk. Daarom werk ik ook liever in Amerika dan in Europa. Ik heb erg veel aan het orkest. Tenslotte ben ik al dertien jaar hier. Het reageert als één enkel instrument. Ik hoef het maar aan te kijken en het verandert meteen de kleur, omdat het weet wat ik wil gaan zeggen."

De opname in de Sint Eustache-kerk bracht in dit geval zijn eigen problemen mee. "Het klankideaal dat we daar normaal bereiken is bijzonder goed. Maar nu heb ik voor het eerst gewerkt met de zangers achter het orkest. Ik had grote moeite om ze goed te horen. Tijdens de concertante uitvoering stonden ze naast me. Het is ook voor het eerst dat het orkest op zestien sporen werd opgenomen. Vroeger hadden we aan twee genoeg, maar met al die zangers was dat niet genoeg. Ik weet nog niet hoe het eindresultaat klinkt", zegt Dutoit met een fatalistisch, gallisch schouderophalen. 

Deze gang van zaken weerspiegelt de praktische wijsheid van een begaafde laatbloeier. Dutoits eerste muzikale ervaringen verzamelde hij met de viool en de altviool; er bestond zelfs ooit een Dutoit-kwartet. Als dirigent zette hij zijn eerste schreden als leider van het Bachkoor in Lausanne.

"Het is moeilijk te zeggen of ik anders zou hebben gevoeld en gereageerd als de opera eerst was gekomen. Het is een feit dat ik maar weinig opera in het theater heb gedirigeerd. Toen ik de tijd eenmaal had om dat aspect te ontwikkelen, kreeg ik daar weinig gelegenheid voor en nu ik aanbiedingen in die richting krijg, heb ik geen tijd... Misschien is dat wel goed zo, want nu wordt ik niet in de verleiding gebracht om de wereld rond te jetten als zoveel andere operadirigenten om de ene avond Trovatore hier en de volgende avond Carmen daar te doen. Sommigen weten niet eens waar de zangers op het toneel moeten staan. Vroeger of later keert dat systeem zich tegen zichzelf. Aan de andere kant is de samenwerking met zangers iets geweldigs: je ademt, je leert. Ik zou dus graag meer opera willen doen."

Maar vooreerst staat, los van Les Troyens, een complete Berlioz-cyclus op het programma en een project rond door Diaghilev bestelde werken uit de periode van 1908 tot 1929. Scheherazade maakt daar onder andere deel van uit.

Wat zijn er voor verdere plannen?

"Omdat het erg belangrijk is dat Montréal goed verkoopt, moeten we veel commercieel repertoire opnemen voor Decca. Het succes dat we hebben en dat ons en Decca goed uitkomt, moet eerst voor langere termijn worden bevestigd. Dan kunnen we ook minder bekend repertoire aanpakken. Daarvoor moet ik vooreerst nog bij Erato terecht. Mijn daar aflopende contract vloeit harmonisch in dat van Decca over. Tot dat onbekendere repertoire behoort Chaussons Roi Artus (die echter door Armin Jordan werd geleid) en Chabriers Le roi malgré lui. Ik wil ook graag de symfonieën van Magnard opnemen. Heel boeiende muziek. Vooral de Vierde symfonie is erg de moeite waard. Het eerste tweetal, dat hij als jongeman componeerde, is mogelijk wat minder. Al deze werken zijn herkenbaar als producten van de Schola cantorum, prachtig afgewerkt en geheel conform de doelstellingen van die school. Als hij maar langer had geleefd..."

Magnards levensverhaal is inderdaad triest. Hij werd door de Duitsers doodgeschoten terwijl hij in de laatste oorlog zijn huis verdedigde. Hij stierf met hetzelfde compromisloze idealisme waarmee hij had geleefd.

"Ik ben ook blij dat ik de symfonieën van Honegger heb kunnen vastleggen. Met La roi David zitten deze werken in mijn muzikale bloedstroom. Ook in New York apprecieert men de Symphonie liturgique en in Boston zijn ze erg gesteld op de Tweede, deels natuurlijk omdat Munch dat werk zo goed deed. Er is zoals gezegd een parallel tussen de orkesten uit Boston en Montréal: ze spelen nooit bombastisch, nooit troebel. Beide komen uit dezelfde school. Toen ik jong was, was Honegger in Zwitserland erg 'in'. Dat is nu over, helaas. Er ligt een heel sombere, geheimzinnige boodschap in zijn muziek besloten en hoewel er bijna altijd aan het eind sprake is van verlossing, is het fundamenteel strenge muziek, heel duidelijk het product van zijn tijd: de Tweede Wereldoorlog. Kent u die bundel interviews met Bernard Gavoty, Ik ben componist? Ik word steeds weer gefascineerd door die combinatie van ironie en schranderheid. Precies wat je verwacht als je naar zijn muziek luistert. Mogelijk is het de scherpte daarvan die sommige mensen afschrikt. Ze aarzelen, omdat ze moeite hebben met de polytonaliteit. Men accepteert dit nu als tonaal... (Dutoit pakt de partituur van Stravinsky's Sacre van een grote reistas en slaat deze op aan het begin van deel twee.) Kijk naar al die opeenstapeling van dis in de houtblazers en het duistere d dat door de hoorns wordt aangehouden. Met de symfonieën van Honegger is het niet anders; die bezitten net zoveel blijken van tonaliteit. Geen noot is er teveel in zijn tonale structuur en we weten steeds precies waar we zijn. Je hoeft niet verder te kijken dan de d's van de pauken, waarmee elk deel van de Vijfde symfonie wordt afgesloten. De bijnaam Tre Re, 'drie koningen/d's', is voldoende om te beseffen dat hier een componist aan het woord is die tonaal denkt. Maar wat nog ongelooflijker is, is dat veel mensen Magnard moeilijk vinden. Kent u Ansermets opname van de Derde symfonie? Dan bent u aardig op de hoogte."

Dutoit hoeft niet te worden aangespoord om over zijn voorbeeld te spreken. Alleen al het noemen van Ansermets repetitieplaat van Stravinsky's Vuurvogel en de opmerking van de interviewer dat Ansermet weinig gevoel voor humor leek te hebben, brengt hem op stoom.

"Sorry hoor, maar het is erg misleidend om zoiets te zeggen. Ja, hij redeneerde bijzonder helder; ik heb nooit meer iemand ontmoet die zo helder over muziek kon praten. De betekenis van alles wat hij zei was onmiddellijk duidelijk. Veel mensen dachten dat achter die helderheid een dorre persoonlijkheid schuilging; ze wisten dat hij van huis uit wiskundige was. Maar u had zijn schooluitzendingen op de radio moeten horen. Dat waren liveprogramma's met zijn orkest in de studio, elke woensdagmorgen. Ik zal nooit vergeten hoe hij over Schumann sprak, de Eusebius- en Florestan-kanten van zijn karakter uitlegde en dat vervolgens illustreerde met de ouverture Manfred. Hij gebruikte vaak buitenmuzikale beelden. Ik herinner me hem bij een repetitie van Debussy's Boîte à joujoux. Hij zong de melodie en stapte zwierig op de maat, terwijl hij tegen het orkest zei: 'Dit is een Engelse soldaat, mijne heren', en vervolgens marcheerde hij stijfjes heen en weer over het podium."

Dutoit geeft een sprekende imitatie, die het verband met de bewuste repetitieplaat verduidelijkt. Dutoit heeft zelf nog maar één opname met het Suisse Romande Orkest gemaakt: de symfonieën van Stravinsky.

"Ik werd meteen gefrappeerd door het klankverschil met het orkest dat ik via de opnamen uit de jaren vijftig kende. Om te beginnen klonk toen alles glashelder, fantastisch voor Stravinsky. Sindsdien heeft het orkest meer dan twaalf jaar met Duitse dirigenten gewerkt. Dat was heel gunstig, want Ansermet verwaarloosde het Duitse repertoire, hoewel hij merkwaardigerwijs op het laatst nog wel Beethoven, Brahms en zelfs Sibelius uitvoerde. Er zijn natuurlijk ook veel jongere musici, die nooit met hem werkten; het ensemble klinkt nu 'Europeser'. Je zou kunnen zeggen dat het orkest nu een breder repertoire beter speelt, terwijl het vroeger een bepaald segment van het repertoire - het repertoire van Ansermet - beter uitvoerde. Het zat in hun bloed en in hun vingers. Nu moet je harder werken aan dat repertoire om hetzelfde resultaat te bereiken. Maar in alle bescheidenheid, ik ben best tevreden met dat resultaat!" 

 

(1991)