COLIN DAVIS: BERLIOZSPECIALIST
Met het verschijnen van de in eigen beheer door het Londens symfonie orkest uitgegeven ‘live’ opname van Berlioz’ volledige opera Les Troyens zomer 2001 is het totaal aantal opnamen van dit werk tot vier gestegen. Van eentje daarvan, een opname uit 1947 op Malibran CDRG 162 (3 cd’s) onder Thomas Beecham is nooit naders vernomen. Naast de Deccaversie (443.693-2, 4 cd’s) van Dutoit uit 1993 gaat het om twee door Colin Davis geleide uitvoeringen; de eerste op Philips dateert uit 1969 en was een pionierdaad, in een dik lp album (6709.002) uitgebracht. Weliswaar waren op EMI ooit grote brokken uit het werk in verdoeking van een 78t. origineel met Régine Crespin verschenen, maar die zijn al geruime tijd niet meer leverbaar. Tot dan toe waren verder alleen fragmenten als de ouverture, de balletmuziek, de Trojaanse mars en het intermezzo uit de vierde akte, ‘Chasse royale et orage’ bekend en beschikbaar.
Zo is toch nog geluk deelachtig geworden aan een land verwaarloosd meesterwerk uit de dramatische muziek. De musicoloog Edward Dent vergeleek de opera ooit met ‘een bedolven stad uit de oudheid’ en de Franse criticus Claude Rostand beschreef de verwaarlozing als ‘een der verbazingwekkendste muzikale schandalen aller tijden’.
Dat is nu dus op zijn beurt verleden tijd. Berlioz’ voorspelling dat – zou hij 150 jaar oud worden – zijn muziek ‘bepaald wel interessant zou zijn geworden’ is intussen bewaarheid. Diverse factoren droegen daaraan bij. Met de komst van de radio en de lp werd zijn muziek royaal verbreid: er werd niet alleen over hem gesproken, hij werd ook beluisterd zodat zijn werken bekend werden. De verbreiding van het klassieke repertoire dat al te lang was gedomineerd door de Oostenrijks-Duitse symfonische traditie onderging een aanvulling met muziek die niet langer grillig, vreemd en abnormaal scheen. Meer en meer musici raakten in Berlioz geïnteresseerd en gingen hem uitvoeren.
Het is thans nog moeilijk voorstelbaar hoeveel negatief commentaar destijds over hem werd uitgestort en de strijd die op allerlei barricaden moest worden gestreden door zijn pleitbezorgers. Het verleden kon niet worden gerepareerd – en in Frankrijk zelf stond Berlioz tijdenlang het ergst in het verdomhoekje – maar in heden en toekomst kon tenminste eerherstel volgen. Nog steeds heeft Berlioz’ idealisme iets frappants. Hij leek vrijwel onaangedaan door het onbegrip en de vijandigheid die hem in Parijs tegemoet kwamen. Hij scheen daardoor onberoerd te blijven, zijn integriteit boven alles te stellen. Hij deed geen concessies waar het om zijn muziek ging
Afgezien van die obscure, waarschijnlijk op een radio-uitzending gebaseerde uitvoering van Beecham, trad het keerpunt in 1957 op toen Rafael Kubelik in het Londense Covent Garden een volledige opvoering van Les Troyens programmeerde. Dat ontketende mede een hele reeks herevaluaties van Berlioz’ oeuvre en van zijn positie in de muziekwereld. De consequenties daarvan zijn intussen goed duidelijk geworden, al stelde het Berliozjaar 2003 over het geheel wat teleur, de Nederlandse Opera ensceneerde deze opera tenminste wel heel overtuigend in het Amsterdamse muziektheater.
Eén van de grootste voorvechters van Berlioz, tevens door de jaren heen één van zijn beste vertolkers, is Colin Davis. Hij ‘ontdekte’ Berlioz in de jaren vijftig vorige eeuw en het bleek een liefde op het eerste gezicht (gehoor). Hij ging werk van Berlioz uitvoeren, eerst met het Schotse orkest van de BBC, daarna met de Chelsea Opera Group die hij mee had opgericht in 1950 toen hij nog een 22-jarige klarinettist was die werd gediskwalificeerd voor een dirigentencursus aan het Royal College of Music omdat hij geen piano speelde.
Later volgden concertante uitvoeringen van Les Troyens met het Londens symfonie orkest en het Philharmonia orkest. En tenslotte kreeg hij de kans om het werk op het toneel te brengen in Covent Garden en nadat hij het daar een paar maal had gedirigeerd, werd in 1969 die opzienbarende Philipsopname als deel van zijn complete Berliozcyclus gemaakt.
Dertig jaar later en dus veel ervaring rijker, is Davis nog steeds een der beste pleitbezorgers van deze opera. De concertante uitvoering die hij in december 2000 in het Londense Barbican Centre gaf van dit op Virgilius gebaseerde werk met een aan Meyerbeer herinnerende lengte en aan Wagner herinnerende artistieke aspiraties en die de basis vormt van de LSO uitgave, vormde het culminatiepunt van een Berlioz Odyssee, een dertien maanden durende verkenning in cyclusvorm. Daaraan was op allerlei gebied veel voorafgegaan om kennis van en inzichten in de componist te verdiepen. Er waren nieuwe monografieën van onder andere Kurt Blaukopf en Jacques Barzun, Richard MacNutt had alle brieven en manuscripten van de componist geïnventariseerd, Hugh Macdonald had gezorgd voor de eerste bruikbare uitgave van de volledige partituur en er was dus een basis gelegd door mensen als Beecham en Kubelik.
Op zich is deze meest recente ‘live’ opname ook een culminatiepunt in die zin, dat zo’n concertante uitvoering met publiek extra spanning genereert en het de opnamemensen makkelijker maakt voor een goede balans te zorgen dan tijdens een theaterproductie. De continuïteit is ook beter gewaarborgd op deze manier omdat het proces niet telkens kan worden onderbroken om resultaten eerst te beluisteren en te proberen de volgende keer iets beters tot stand te brengen. Het is meer van ‘nu of nooit!’ Alle risico’s ten spijt.
Het is ook hoorbaar hoe alle betrokkenen tot het uiterste waren gestimuleerd. Dat blijkt onder andere uit de manier waarop de vaak ingewikkelde ritmen en de zich in sneltreinvaart afwikkelende finales zijn gerealiseerd. Speciale lof verdient ook het uit amateurzangers bestaande koor van het Londens symfonie orkest dat zich met taalcoach Janine Weiss en dirigent Stephen Westrop moest bekwamen om respectabele bijdragen aan het geheel te leveren.
Iedere presentatie van deze opera staat of valt met de bezetting van de drie hoofdrollen: Cassandra, Enée en Didon. Het (nood)lot speelde daar – symbolisch? – steeds een grote rol in. Régine Crespin zou als Cassandra èn Didon ideaal zijn geweest in haar beste dagen, meteen optimaal Frans, maar zij viel helaas in beide gevallen af, in het laatste vanwege haar leeftijd. Michelle DeYoung zou oorspronkelijk Cassandra zijn, maar toen de als Didon voorbestemde Olga Borodina uitviel, werd ze tot Didon gepromoveerd
Eén van de hoogtepunten uit het werk is de voorspelling door Cassandra van de plundering van Troje en Dido’s woede-uitbarsting in de vijfde akte. De moeilijkheid voor Cassandra bestaat daarin dat tekst en muziek beide een eigen tempo hebben; het gaat erom een continu intensiteits crescendo te maken. De onwaarschijnlijke Petra Lang lukte dat op bewonderenswaardige manier. Voordat ze voor deze rol werd geëngageerd zong ze tijdens haar auditie een aria uit La damnation de Faust. Ze overtuigde niet alleen met haar puur vocale intensiteit, maar ook door de identificatie met de rol van Gretchen. Verwonderd, maar vastbesloten nam ze de nieuwe uitdaging aan. Leerde de nieuwe rol binnen een paar weken en zette een prachtig geloofwaardige Cassandra als gepassioneerde profetes neer, pakkend in haar vervloeking van de Grieken en heldhaftig bij haar zelfmoord wanneer Troje aan het eind van de tweede akte in vlammen opgaat. Ze is de muzikale retoriek, zoals Berlioz die van Gluck en Cherubini overnam goed meester.
De slotscène met Cassandra en de Trojaanse vrouw is heel lastig voor haar omdat hier het middenregister van de stem wordt aangesproken en daarop weinig druk kan worden uitgeoefend. De taal, de uitspraak zelf moet het hem doen en voor een niet-Française die zich tot dan toe als dramatische mezzosopraan vooral met Bach, Mozart, Rossini, Beethoven en Mahler profileerde lukt dat fraai. Een stuk beter dan de Zweedse Berit Lidholm uit Davis’ Philipsopname; die vormde daarin het ongeveer enige minpunt.
Iets dergelijk verrassends was het geval met Michelle DeYoung, die beslist Dido wilde vertolken maar die niet honderd procent overtuigt met haar weliswaar grote, heldere maar wat weinig gloedvolle stem; ze is in wezen niet echt verheven keizerlijk genoeg, maar doet op zichzelf best mooie dingen. Ben Heppner als Enée straalt wel wat keizerlijks uit en zingt met de bravoure van een waardige, maar in feite nogal raadselachtige held.
Een aangename verrassing daarentegen is de jonge mezzo Isabelle Cals als Ascagne, de zoon van Enée. Andere uitblinkers in de nieuwere versie zijn Peter Mattei als Chorèbe, Sara Mingardo als Didons zuster Anna, Kenneth Tarver als de Carthaagse hofdichter Iopas.
Zover wat de hoofdschotel van het rijke Berliozmenu van Davis betreft. Ook de andere werken uit het aan deze componist gewijde deel van onderstaande discografie krijgen van deze dirigent verklankingen die steeds tot de topgroep, zo niet de beste in hun categorie behoren. Dat geldt met name voor de Symphonie fantastique (levendig, dramatisch met het Londens symfonie orkest, warmbloedig, rijk van klank met het Concertgebouworkest, zwaarwichtiger, minder dramatisch met het Weens filharmonisch en tenslotte subtiel, mysterieus met opnieuw het Londense orkest), de RCA opname van de Ouvertures, de LSO versie van Harold en Italie, de Decca opname van L’enfance du Christ, de Philipsversies van het Requiem en de LSO dito van Roméo et Juliette. Met geen van de andere Berlioz opnamen doet men overigens een miskoop dus!
Uiteraard heeft Colin Davis in de loop der jaren ook heel wat fijne andere opnamen gemaakt. Tot de besten daaronder behoort een aantal met het Concertgebouworkest gerealiseerde versies van met name de late symfonieën van Dvorak, de Londense symfonieën van Haydn en de bekendste balletmuzieken van Stravinsky. Ook deze – en meer – zijn hieronder opgesomd.