RICCARDO CHAILLY: GEBOREN DIRIGENT
In Berlijn...
Van de dirigenten van de jonge generatie heeft de Italiaan Riccardo Chailly (jaargang 1952) als een van de snelsten carrière gemaakt. Zijn loopbaan maakte hem al snel buiten Italië bekend. Wie in het midden van de jaren zeventig bijvoorbeeld het Londense muziekleven frequenteerde, kon hem in de Royal Festival Hall bezig zien en horen bij het Londens Symfonie Orkest, het Royal en het Londens Filharmonisch Orkest; in Covent Garden dirigeerde hij onder andere Don Pasquale en La Bohème.
Even leek het erop dat hij zou toegeven aan de verleidingen van de carrierismo van de jetset-musicus, maar de neiging tot de bestendigheid van het directeurschap van het Teatro comunale in Bologna won het.
"Ik stond voor de keuze om over de wereld te gaan razen en overal muziek te maken - en veel geld te verdienen - met alle toporkesten, of om geconcentreerde periodes te besteden aan het laten rijpen van mijn interpretaties met musici die ik goed ken en graag mag. Ik ben me bewust onderworpen te zijn aan een permanent leerproces. Je moet steeds dieper je eigen identiteit proberen te doorgronden en die eventueel aanpassen, je moet steeds op zoek blijven naar verschillende manieren van expressie. Daar ben je nooit klaar mee en ik vind het ondenkbaar, dat ik ooit het werk van een bepaalde componist zou uitvoeren met de gedachte: zo, dat ligt nu tot het eind van mijn leven zo vast."
Wat minder bekend was, is hoezeer Chailly's achtergrond doortrokken is van moderne muziek; geen wonder misschien met de avant-gardistische componist Luciano Chailly als vader.
Zijn veelvuldige podiumoptredens her en der zijn geflankeerd door een vergelijkbaar groot aantal opnames. Dat begon - zoals zo vaak - toen hij moest inspringen voor Seiji Ozawa bij een opname voor DG van Massenets Werther. Decca haakte in met Rossini's Wilhelm Tell, Philips en CBS (nu Sony Classical) volgden. Het CBS-project voor een grote reeks opera's van Rossini werd doorkruist door een exclusief contract met Decca, dat begin 1982 operationeel werd. De Barbier van Sevilla en Il Turco in Italia verschenen nog bij CBS/Sony.
In september 1982 werd de in Milaan geboren en getogen Chailly chefdirigent van het Radio Symfonie Orkest (het vroegere RIAS-orkest) in Berlijn. Aanleiding tot een bestandopname.
"Ik verheug me best op deze nieuwe taak, maar het zal niet de makkelijkste worden. Om te beginnen behoort Berlijn tot de belangrijkste muziekcentra met een groot, hoogwaardig aanbod en verder moet ik Lorin Maazel opvolgen."
Grappig dat u Maazel en niet Fricsay noemt, die het orkest meteen na de oorlog formeerde en tot internationale faam bracht.
"Ik zei dat zo omdat het mijn directe erfenis betreft; Maazel was mijn onmiddellijke voorganger. Fricsay ken ik natuurlijk alleen via zijn platen. Ik ken vanzelfsprekend de Fricsay Edition van DG en ik heb daardoor grote bewondering voor hem gekregen. Een paar werken die hij heeft opgenomen vormen ideale uitgangspunten, ze vestigden destijds een gouden standaard. Met name zou ik vier platen willen noemen: zijn Sacre, een voor mij geweldige interpretatie, de opname van Stravinsky's Le baiser de la fée, als derde de Polowetskische dansen van Borodin - die heeft sindsdien niemand meer zo fraai gedaan - en tenslotte Bartóks Muziek voor strijkers, slagwerk en celesta. Dat zijn alle opnamen van grote muzikale en historische betekenis."
Wat vindt u van Fricsays Beethoven?
"Die waardeer ik, maar ik waag me liever niet aan een oordeel, omdat ik zelf nog niet zoveel Beethoven deed. Mijn werkterrein besloeg de afgelopen jaren vooral de romantiek en de opera. Momenteel ben ik erg gefascineerd door het neoclassicisme van Stravinsky. Beethoven is daardoor wat op de achtergrond geraakt. Pas nu benader ik hem weer langzaam. Maar ik ben wat dat betreft erg voorzichtig, ook in mijn programma's. Ik heb er meer tijd voor nodig."
Aan het begin van uw loopbaan gunde u zich minder tijd. U begon al heel vroeg te dirigeren en u had al als achttien- of negentienjarige een baan als assistent van Abbado aan de Scala in Milaan...
"Hier moet ik u corrigeren: ik ben nooit assistent van Abbado geweest, zoals vaak in mijn biografie wordt vermeld. Abbado nodigde me uit aan de Scala, maar ik werd toen assistent voor de reeks symfonieconcerten, die daar ook wordt gegeven. Ik heb het orkest ingezeept voor de concerten door de gastdirigenten. Dat was erg belangrijk en nuttig voor me. Zo leerde ik al heel jong de grote werken uit de literatuur met een goed orkest te dirigeren."
Betekent een dergelijke start niet dat men al vroeg moet kiezen voor het dirigentschap en een bepaalde richting?
"Als kind wilde ik pianist worden - als zoveel dirigenten. Toen ik een jaar of negen, tien was, nam mijn vader, de componist Luciano Chailly, die ook mijn eerste leraar was, me voor het eerst mee naar een concert. Toen ik de orkestklank hoorde, was ik daardoor meteen gefascineerd. Sindsdien wilde ik maar één ding: dirigent worden. Ik ging toen eerst bij Lia de Barberiis in Rome piano studeren, maar ben al gauw omgezwaaid richting directie. Ik bezocht directiecursussen bij Piero Guarino in Perugia, daarna bij Franco Caracciolo in Milaan en tot slot in Siena bij Franco Ferrara."
Over hem vertellen collega's als Eliahu Inbal wonderen. In de beginjaren van de toenmalige NRU-directiecursussen in Hilversum was hij ook een graag gezien docent.
"Ja, hij was sensationeel. Voor mij was hij de belangrijkste dirigentenleraar, hoewel hij als dirigent nog groter was. Vaak is een goede leraar zelf geen echt grote dirigent. Maar Franco Ferrara was ook als dirigent een fenomeen, vergelijkbaar met Toscanini - alleen hield hij jammer genoeg op met dirigeren in het openbaar toen hij ongeveer vijfendertig was. Hij had last van zenuwen. Voor mij was en is hij het grote voorbeeld, vooral op het gebied van partituurstudie, maar ook als dirigentenpersoonlijkheid."
Wat betekent Toscanini voor de Italiaan Chailly?
"Een andere goede les. Weliswaar zijn z'n interpretaties op symfonisch gebied, met name van de Duitse symfonische werken, voor mij nu vaak maar moeilijk te begrijpen, maar op operagebied is hij nog steeds actueler dan heel wat tegenwoordige grootheden. Je zou kunnen zeggen dat hij opnieuw ontdekt moet worden."
Hoe gaat u in Berlijn uw tijd indelen?
"Ik kom zowat drie maanden per jaar naar Berlijn voor de abonnementsconcerten en het radiowerk. Verder ben ik ter beschikking voor de geplande tournees met het orkest - naar de VS, Engeland, Oost-Europa en door de Bondsrepubliek - en uiteraard voor de plaatopnames, die ik vanzelfsprekend ook met het orkest zal maken, voor Decca."
Is dat een optimale oplossing?
"Voor mij wel, ja. Ik kan me nu concentreren op een paar eersterangsorkesten. Ik zou vooral nauw met het RSO, met het Londens Filharmonisch Orkest (waarvan ik tenslotte sinds enige tijd principal guest conductor ben), met het Scala-orkest en bij een paar operatheaters willen werken. Het ene is München, het andere Covent Garden."
Vormt een dergelijke oplossing ook voor het muzikale eindresultaat, de prestaties van het orkest, een optimale oplossing? Uitgerekend in Berlijn bestaat het beroemde alternatief voor de tegenwoordig gangbaarder 'lossere' oplossing, zoals in uw geval: de enge symbiose van een dirigent met 'zijn' orkest.
"Ik maak muziek voor het publiek. Er is me verteld dat in Milaan door het publiek meer afwisseling werd gevraagd in de periode dat Toscanini daar de scepter zwaaide en zelf acht tot twaalf operavoorstellingen per seizoen leidde. Het publiek wil kennelijk variatie - ook als het met een genie te maken heeft. Tegenwoordig vormt Herbert von Karajan een grote uitzondering. Maar me dunkt dat hij eigenlijk in alles wat hij doet een uitzondering is. Net als destijds Toscanini is hij een man met een heel eigen stijl, zowel in zijn beroep als in zijn leven. In zoverre is hij een unicum, dat niemand kan nadoen.
"De afwisseling, zoals die tegenwoordig algemeen door dirigenten en orkesten in de praktijk wordt gebracht, heeft nog een ander voordeel: de dirigent leert zo de verschillende stijlen van de orkesten kennen, hun verschillende houding tegenover de muziek, hun manier van werken, de specifieke manier waarop ze de muziek benaderen."
Wat voor verschillen zijn u zoal opgevallen?
"Om te beginnen wat uiterlijkheden. Typisch Duits is bijvoorbeeld het systeem dat ik bij repetities en concerten telkens nieuwe, andere mensen aan de eerste lessenaars zie zitten. Dat was voor mij de eerste keer een verschrikkelijke belevenis. Misschien herinnert u zich dat er destijds een schandaal was, omdat ik weigerde dit te accepteren: van repetitie tot repetitie werd er slechter in plaats van beter gespeeld. Ik ben toen vertrokken."
Het herinnert aan de ervaring die Igor Markevitch in de jaren vijftig bij het Parijse Lamoureux-orkest opdeed. Bij de tweede repetitie merkte hij dat de paukenist de bij de eerste repetitie gegeven aanwijzingen niet opvolgde. Dus vertelde hij hem nogmaals wat hij wilde en vroeg hij hem daarvan een aantekening te maken. Waarop die paukenist zei: "Dat heeft geen enkele zin, want vanavond bij het concert zit er weer een ander!"
"Ik ken dat gevoel. Maar daarvan afgezien bestaan er ook 'stilistische' verschillen, ook al zijn die wat moeilijk in woorden uit te drukken. Een voorbeeld. In Londen en Berlijn, waar ik relatief vaak repetities houd, reageren de orkesten heel verschillend. De Londenaren zijn aanvankelijk vlugger, ze kunnen voortreffelijk a prima vista spelen, maar het laatste stukje van de weg naar volmaaktheid gaat bij hun vaak moeizaam. In Berlijn is mijn toekomstige orkest aan het begin wat trager, maar dan gaat het gelijkmatig verder de goede richting uit totdat het uiterste is bereikt. Dat is me sympathiek. Misschien is het ook typisch Duits. Ik mag dat graag, net als het temperament dat dit ensemble vanaf het eerste ogenblik toonde. U weet, temperament is wat een Italiaanse dirigent nodig heeft. Ik zou nooit dirigent kunnen worden van een orkest dat geen temperament bezit..."
Wat opvalt is een zekere overeenkomst met Simon Rattle. U bent bijna even oud en geeft blijk van eenzelfde trouw aan de eenmaal gevonden ensembles.
"Dat klopt. Ik bewonder Simon, die een goede vriend van me is. Niet alleen om zijn directie, maar ook wegens zijn bijna ouderwetse opvatting over de rol van de chefdirigent. Die houdt in dat je radicaal en categorisch nee durft te zeggen tegen de rest van de muziekwereld."
...en in Amsterdam
Menige wenkbrauw werd gefronst toen aan het begin van het concertseizoen 1988-1989 voor het eerst in de honderdjarige geschiedenis van het inmiddels koninklijk geworden Concertgebouworkest een nieuwe, betrekkelijk onbekende buitenlandse dirigent als chef werd gekozen. Was het niet wat erg gauw en impulsief om, alleen op basis van een paar concerten met extroverte muziek (Gershwin en Puccini,) iemand uit zo'n totaal andere cultuur en met een niet in Bruckner en Mahler gewortelde traditie zo'n mooi orkest te geven? Of was het juist erg goed om een frisse wind te creëren en eens af te rekenen met ingeroeste tradities?
De voorafgaande jaren was de energieke, maar vriendelijke chef, met zijn wat wilde pruik en rosse baard, als dertiger vooral opgevallen als dirigent van de Opera in Bologna en het Berlijns Radiosymfonieorkest. Gastoptredens in internationale operagebouwen en enkele opnamen uit Bologna, Cleveland, Londen, Berlijn en Wenen hadden nader de aandacht op hem gevestigd.
Hij scheen ook bekend te zijn als iemand die op een motor rondraasde, totdat een ongeluk in Noord-Italië hem met armwonden in het ziekenhuis deed belanden en verhinderde, dat hij een paar maanden kon dirigeren. Toen stelde zijn vrouw ook een ultimatum: je kunt kiezen tussen die motor en mij. Zij won.
Chailly zelf was haast nog het meest verbaasd over die Amsterdamse keuze.
"Ik had het helemaal niet verwacht. Over zo'n soort benoeming droom je slechts op mijn leeftijd. Ik vind ook dat het een hele eer was om Bernard Haitink te mogen opvolgen. Als ik denk aan de vele dirigenten die het eerder zouden verdienen, maar die niet dat geluk hadden... Zo zie je maar weer dat carrièreplanning in dit beroep moeilijk is."
In maart 1992 was er tijdens en na de opname van Messiaens Turangalila-symfonie - het werk was tijdens een concert in Utrecht een dusdanig succes dat een deel moest worden gebisseerd - gelegenheid om wat door te praten.
Hoe ging het tot dusverre?
"Ik besef dat het banaal klinkt, maar het is een dagelijks genoegen om met dit orkest te werken. Het is belangrijk die sfeer van week tot week vol te houden, zonder dat we te erg aan elkaar gewend raken of elkaar als vanzelfsprekend aanvaarden."
Zijn er ook verrassingen?
"Ik heb ontdekt dat er in Nederland best liefde voor Italiaanse muziek bestaat en dat ik incidenteel klachten kreeg omdat er onvoldoende Italiaans repertoire wordt uitgevoerd. Dat frappeerde me."
De traditie van het orkest is vooral gebaseerd op het Centraal-Europese repertoire, met enkele uitstapjes naar het Rusland van eind negentiende en begin twintigste eeuw en het Frankrijk van Debussy en Ravel. De discografie illustreert dat duidelijk.
"Als Italiaan wilde ik niet meteen de Italiaanse muziek overdoseren. Mijn reputatie in de concertzaal is ook op dat Duits-Oostenrijkse en Russische repertoire gebaseerd; de Italiaanse kant kwam in de opera aan bod. Een goede test was voor mij het galaconcert voor het honderdjarig bestaan van het orkest. Het management wenste een groot, speciaal koorwerk. Ik stelde Verdi's Requiem voor. Dat werd enthousiast aanvaard - en het was een groot succes. Zonder schuldgevoelens te krijgen, kan ik dus in de toekomst meer Italiaanse muziek programmeren.
"Een tweede verrassing is dat ik zoveel twintigste-eeuwse muziek kan doen. Behalve de Turangalilasymfonie bijvoorbeeld ook Schönberg, Zemlinsky, Webern, Shostakovitch en Hindemith. Plus orkestwerken van Wagenaar, om ook de Nederlandse muziek niet te vergeten."
Chailly is best trots op zijn Italiaanse afkomst, maar net als zijn landgenoten Toscanini, Giulini, Muti, Abbado en Sinopoli is hij bepaald geen bekrompen nationalist. Hoewel hij een scheutje Frans bloed moet bezitten, zegt hij niet verwant te zijn met de Franse musicoloog Jacques Chailly. Hij komt wel uit een muzikaal nest. Zijn vader, de componist Luciano Chailly, was gedurende vijftien jaar artistiek directeur van de RAI, de Italiaanse tv en radio, en had vijf jaar dezelfde functie aan de Milanese Scala.
"Mijn vader was erop tegen dat ik dirigent zou worden. Hij kende het muziekleven maar al te goed en wist hoe moeilijk het was om het tot iets te brengen. Maar ik geloof dat ik al vanaf mijn tiende wist dat ik moest doorzetten. Toen nam hij me een keer op een zaterdagmorgen mee naar de RAI-studio's, waar ik een repetitie mocht bijwonen terwijl hij wat anders ging doen. Ik voel nog de schok, de impact van de geluidswereld die ik toen ontdekte, en ik was onder de indruk van de manier waarop de dirigent vorm gaf aan de klank. Dat heb ik nooit vergeten en sinds dat moment wilde ik alleen nog maar dirigent worden."
De jonge Riccardo ging naar concerten en begon enthousiast te luisteren naar de grammofoonplaten van zijn vader.
"Ik volgde de opera's met het libretto erbij en ik dirigeerde stiekem mee. Op mijn twaalfde ging ik zelf platen verzamelen."
Nu is hij een fanatiek verzamelaar met een collectie van meer dan vijfduizend platen en banden.
Als tiener studeerde Chailly piano en slagwerk. Zijn eerste betalende baantje kreeg hij als drummer in een jazz- en rockbandje in het Noord-Italiaanse merengebied gedurende de zomermaanden.
"We speelden vaak songs van de Beatles en Amerikaanse muziek; ik ben altijd van goede jazz blijven houden."
Nog even terug naar de verdere levensloop. Chailly bezocht dus het conservatorium in Milaan om directie te studeren. Al op zijn veertiende nodigde Claudio Scimone, dirigent van I Solisti Veneti, hem op aanbeveling van een van de leraren uit om zijn ensemble in Padua te komen dirigeren. Dat ging gelukkig goed. Drie zomers werden in Siena besteed aan meesterklassen directie bij Franco Ferrara, die ook Claudio Abbado, Daniel Barenboim en Zubin Mehta tot zijn vroegere leerlingen mocht rekenen. Op zijn negentiende werd Chailly assistent van Abbado aan de Scala.
De opera zou Chailly's carrière tot zijn dertigste blijven domineren, tot in de VS aan toe, bij de Chicago Lyric Opera in 1974, de Opera in San Francisco in 1977 en ten slotte de New Yorkse Met in 1982. Datzelfde jaar werd hij in Cleveland als gastdirigent uitgenodigd; hij keerde daar een paar seizoenen terug en maakte er een paar waardevolle opnamen. Nadat hij de post van eerste dirigent bij het Berlijnse Omroeporkest in 1983 had aanvaard en dat van de Opera in Bologna in 1986, besloot hij het aantal gastdirecties aanzienlijk terug te brengen. Hij wilde zich op Berlijn en Bologna concentreren om een gedegen repertoire op te bouwen in plaats van her en der heen te jetten met een paar showstukken.
Bestaat er een conflict tussen het aandeel opera en het aandeel symfonisch repertoire als persoonlijke prioriteit?
"Minder dan vroeger. In de jaren zeventig en aan het begin van de jaren tachtig heb ik zoveel opera gedaan dat ik vond dat de tijd rijp was om meer aan symfonisch repertoire te gaan doen. Vooral romantisch en laatromantisch repertoire, dat me altijd al heeft geboeid. Nu heb ik een beter onderling evenwicht bereikt en beschouw ik opera en symfonie als parallelle liefdes. Momenteel doe ik twee nieuwe operaproducties per jaar en maak ik één opera-opname. Ik neem heel wat meer orkestwerken op."
Daaronder bevindt zich zijn eerste aanzet tot een Brucknercyclus na Haitink met het Concertgebouworkest; een gewaagde, maar best verhelderende en aardig succesvolle onderneming, getuige de verschijning van de symfonieën nummer twee, vijf, zes en negen.
"Het is een belangrijke opname voor me, deze eerste Brucknersymfonie met dit grote Brucknerorkest."
Zijn eerdere opnamen van Bruckners Derde en Zevende Symfonie - die ook lof oogstten - waren nog in Berlijn gemaakt. Later zou Chailly zich ook met wisselend succes aan de symfonieën van Schumann, Brahms en Mahler wijden.
U bent ook duidelijk blij met de akoestiek van de Grote Zaal van het Concertgebouw.
"Het orkest zowel als de zaal klinken prachtig, al heb ik wel een probleem met de zaal ontdekt. Als die vol publiek zit, klinkt hij prachtig, maar tijdens de repetities, als de zaal leeg is, hebben we een groot probleem met de balans: de musici kunnen elkaar vaak slecht horen."
Mengelberg werd vijftig jaar eerder ook al door datzelfde probleem gehandicapt. Hij liet grote geluid weerkaatsende schermen aanbrengen tussen het podium en de zaal tijdens de repetities. U liet ooit iets vergelijkbaars doen en was tevreden over het resultaat.
"Maar ik moet toegeven dat soms bij avant-gardemuziek of tijdens heel snelle ritmische muziek - Stravinsky - de zaal minder congeniaal is. Daar zou een drogere akoestiek een zegen zijn. Gelukkig is dat geen probleem bij opnamesessies. Dan zit het orkest niet op het podium, maar op een platform, dat over de parterre in de zaal wordt gebouwd. Het geluid is dan veel directer en beter te controleren."
Chailly bekent dat hij, toen hij in januari 1985 zijn eerste optreden als gastdirigent in het Concertgebouw had, niet wist dat Haitink zijn ontslag net had ingediend.
"Ik was me helemaal niet bewust van wat er allemaal gebeurde bij die zoektocht naar een nieuwe dirigent. Ik dirigeerde vier verschillende programma's gedurende veertien dagen en ging daarna weer weg. Ongeveer vier maanden later vernam ik geruchten dat ik als een van de chef-dirigentkandidaten werd beschouwd. Nog wat later werd dat een feit."
Toen Chailly de functie in Amsterdam aanvaardde, behield hij zijn positie in Bologna bij de opera en liet hij weten dat hij in Berlijn zijn in 1990 aflopende contract wilde uitdienen.
"Maar toen Vladimir Ashkenazy daar als opvolger werd gekozen, stemde ik ermee in om een jaar eerder te stoppen zodat hij eerder zijn actieve relatie met het orkest kon beginnen. De komende jaren moet ik mijn verhouding met het Amsterdamse orkest consolideren en uitbouwen. Met die taak ben ik best gelukkig!"
(1984 en 1992)