Uitvoerende Kunstenaars

CASALS, PABLO

PABLO CASALS: GODFATHER VAN DE CELLISTEN

Gedurende een van zijn cello masterclasses zei Paul Tortelier ooit dat je als cellist tegelijk beeldhouwer, dichter en filosoof moest zijn om echt groot te zijn. Daar zit best wat in, want om werken als de solosuites van Bach te spelen moet de cellist een stevige greep hebben op de structuur, de frasering, de harmonie en de nuancen. De notie van grote cellisten is een fenomeen van betrekkelijk recente datum. Want hoewel er in de achttiende en negentiende eeuw virtuozen als Boccherini waren, was de cello als solo-instrument in die tijd nog nauwelijks tot gelding gekomen.

Pas in de eerste helft van deze eeuw lukte dat met grootheden als Gregor Piatigorsky, Julius Klengel, Emmanuel Feuermann en bovenal Pablo Casals. Gemeen hadden zij bijvoorbeeld dat ze de techniek van het cellospel verder ontwikkelden. Met name Feuermann paste verschillende principes van het virtuoze vioolspel met succes toe op de cello, vooral in de hogere registers. Het waarom is moeilijk te achterhalen, maar in de jaren veertig produceerde met name Frankrijk een generatie geweldige cellisten met de flamboyante Paul Tortelier, Pierre Fournier, Maurice Gendron en André Navarra.  Dan waren er nog een paar heel groten: Janos Starker, Gaspar Cassadó,  Mstislav Rostropovitch en Jacqueline du Pré, Leonard Rose. Sindsdien is er geen gebrek aan grootheden: Yo-Yo Ma, Lyn Harrell, Natalia Gutman Steven Isserlis, Mischa Maisky, Truls Mørk, Frans Helmerson, Karine Georgian Heinrich Shiff, Maria Kliegel, Ralph Kirshbaum, Thomas Demenga , Raphael Wallfisch, ‘onze eigen’ Anner Bijlsma – specialist in oude muziek geworden - Pieter Wispelwey en Quirine Viersen.

En toch grijpt de echte liefhebber nog graag terug op de oude knerpplaten van de technisch zo geweldige Feuermann en de grote diepten peilende Casals. Waarom: Onder meer omdat het zo duidelijk bepaalde persoonlijkheden zijn. Hun stijl is onmiddellijk herkenbaar net als hun individuele toon, die haast op dezelfde manier wordt vormgegeven als zangers het vibrato strelen. Misschien was het van betekenis dat hun loopbanen niet werden vormgegeven door managers en concertagenten. Dat is eerder een ongezonde ontwikkeling van de laatste jaren, waarbij op een haast voyeuristische manier jong talent wordt uitgebuit.

Fournier bijvoorbeeld speelde in theaters, casino’s en bioscopen om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen voordat hij aan een grote eigen carrière begon. Tortelier voorzag in zijn levensonderhoud door in cafés en restaurants te spelen voordat hij werd opgenomen in het Parijse omroeporkest. Voor een kunstenaar die een dimensie aan de muziek wil toevoegen en die nieuwe inzichten wil tonen, kan het beslist geen kwaad om eerst wat gewone levenservaring op te doen. Dat wordt geïllustreerd door menige saaie, hooguit technisch perfecte opname van de huidige broeikas virtuozen. Rond 1890 speelde in café Tost in Barcelona ook een begaafde jongeman. Casals voorzag zo in zijn onderhoud en verdiende het geld om zijn studie bij zijn leraar Garcia te bekostigen.

En de legendarische Casals? Net als Rostropovitch dirigeerde hij wel, maar hij leefde te vroeg om zich net als de Rus zo op het scherp der snede van de creativiteit te bewegen en een zo grote invloed uit te oefenen op het cellorepertoire van de 20e eeuw. Hoeveel mensen kunnen beweren dat ze invloed uitoefenden op Prokofief, Shostakovitch en Britten? Rostropovitch introduceerde tenminste honderd nieuwe cellowerken en maakte wat in mindere handen weinig belovend repertoire was ineens interessant. Hij was een gids voor menig jonger cellist. Voor Casals was dat nauwelijks weggelegd al manifesteerde hij zich ook als dirigent.

Als kind al toonde Casals muzikale talent en kon hij verschillende instrumenten bespelen. Hij werd 29 december 1876 in Vendrelll, Tarragona geboren en heette eigenlijk Pau, want hij was Cataloniër. Zijn vader was organist, muziekleraar maar ook componist. De jonge Casals vond dat de mensen die in café Tost verstrooiing kwam zoeken ook best door middel van muziek kon verheffen. Hij overreedde de café eigenaar om tenminste eens in de week ook een programma met serieuze muziek te mogen spelen. Het plan lukte en zo ontstond een geïnteresseerd publiek dat eens per week kwam luisteren naar het spel van de jonge musicus. In een antiquariaat vond hij een vergeelde band met Bachs Solosuites. Tot de bezoekers behoorde ook Albeniz die Casals een aanbevelingsbrief meegaf, waarmee hij een paar jaar later in Madrileense hofkringen kon doordringen en in de Spaanse hoofdstad verder kon musiceren.

De in café Tost geboren idee werd een soort Leitmotiv voor Casals: het werk van grote componisten dienen en waardevolle muziek onder de mensen te verbreiden om zo iets van de verloren kunst en de teloor geraakte humanistische gedachte terug te veroveren. Zijn idealisme vertoont sterke verwantschap met dat van Romain Rolland, Mahatma Gandhi en Albert Schweitzer met wie hij vriendschap sloot vanwege hun gemeenschappelijke liefde voor Bach. Hij maakte het zich ook in zijn verdere leven niet makkelijk; aan energie en temperament ontbrak het hem tenslotte niet om zijn opvattingen te verdedigen. Soms volstond hij niet om het bij een geweldloos protest te laten. Wanneer het ging om de menselijke waardigheid en om de integriteit van de muziek kon hij heel fel zijn.

Graaf Morphy stuurde Casals bijvoorbeeld in 1895 met een beurs naar Brussel. De cellodocent aan het conservatorium daar ontving Casals met een paar ironische opmerkingen, maar het spel van de jonge cellist overtuigde hem tenslotte zodanig dat hij hem wel als leerling wilde accepteren. “Nee”, zei Casals, “Doet u geen moeite. U heeft me te slecht ontvangen. U bent geen kunstenaar”. Hij kwam, zag en protesteerde. En toog naar Parijs, zonder beurs. Ook in naslagwerken sluipen vaak fouten. In sommige wordt beweerd dat Casals meteen solocellist van het Parijse operaorkest werd. Maar zo simpel was het niet. Hij kreeg eerst een slecht betaalde baan als 2e cellist bij Les folies Marigny, een operettetheater. Het moet de jongeman met een voorliefde voor Bach, Beethoven en Brahms weinig bevrediging hebben geschonken. Later, weer terug in Barcelona als opvolger van Garcia, krijgt hij meer materiële en artistieke zekerheid.

Kort voor de vorige eeuwwisseling begint zijn internationale loopbaan met een concert in het Parijse Théâtre Chateau d’Eau; daarna gaat het via het Londense Cristal Palace naar de V.S. Maar niet de internationale roem van de grote virtuoos is zijn grootste triomf doch het werk thuis. Als het ware een vervolg van het zendingswerk uit café Trost om goede muziek onder het volk te brengen. In 1919 richt hij het Orquesta Pau Casals op dat in 1920 zijn eerste concerten gaf. Volksconcerten op zondag waar Casals dirigeerde en cello speelde.

“De volksconcerten in Barcelona blijven het grootste succes van mijn leven. Ze vonden plaats in het Orfeó Catalá.Heel vaak speelde mijn orkest op zondagmorgen voor de meest bescheiden mensen onder de armen. Overal heb ik getracht om liefde voor de serieuze muziek te wekken. Bij de metaalarbeiders van Poble Nou en van Sant Andreu, bij het personeel van de El Siglo warenhuizen, bij de wevers van Sans, bij de havenarbeiders van Barceloneta. Allen kwamen ze massaal naar onze concerten, raakten enthousiast voor Beethoven, Mozart, Wagner en waren – het is nauwelijks te geloven! – vooral gesteld op de werken van Bach.”

Arthur Conte tekende in zijn biografie Le légende de Pablo Casals (1950) deze woorden van Casals op in een verslag uit 1948. Er spreekt een grote liefde uit voor het eenvoudige volk. We moeten deze uitgesproken nationale Catalaanse idee begrijpen om de houding te waarderen die Casals in de periode van 1936 tot 1939 aannam toen de Spaanse republiek de strijd aanging met de dictatuur. Een strijd die verloren ging zoals bekend. Zelfs tijdens bombardementen zette Casals de concerten in Barcelona voort. Hij trad alleen in het buitenland op om fondsen te werven voor zijn lijdende medeburgers. Een politicus was hij niet, een politieke ideologie huldigde hij evenmin. Het ging hem om een moreel imperatief. 

Cathaloniae decus, sieraad van Catalonië stond op de Latijnse oorkonde waarmee de senaat van de universiteit van Barcelona de musicus kort voor de komst van Franco’s troepen Casals een eredoctoraat verleende. Het thema van het protesterend afstand doen van de jeugdige naïeveling dat voor het eerst in Brussel werd gemobiliseerd, werd tot leidraad voor Casals. Hij trok zich vooreerst terug in Prades aan de Franse kant van de Pyreneeën. “Ik blijf hier, ik draag alle schande. Ik ga ook niet meer naar Wenen, Londen of New York. Ik zal nooit de Parijse Salle Pleyel meer betreden.” Sterker nog: gedurende twaalf jaar werd letterlijk niets meer van Casals’ musiceren gehoord. Hij verliet niet alleen Catalonië, maar ook de muziek. Pas in 1950 ter ere van Bachs 200e sterfdag keerde hij op het concertpodium terug. Prades werd een soort bedevaartsplaats, waarheen ook grote kamermusici uit die tijd gingen. Voor het barokaltaar van de kerk in Prades speelden Joseph Szigety, Isaac Stern, Rudolf Serkin en Clara Haskil concerten en suites van Bach. Casals greep weer naar zijn cello en hij dirigeerde weer. Bach had de ban gebroken. Later werd het werkterrein en dus ook het festival van Prades naar Perpignan verlegd.

Toen Casals in de periode van 1936-1939 voor EMI Bachs zes Solosuites registreerde, was dat een pioniersdaad. Intussen moeten we toegeven dat het een tijdgebonden document is. Casals’ Bachbeeld maakt nu een vertekende indruk. Behalve misschien voor echte heldenvereerders die alles van hun held rechtvaardigen.

Casals was geen musicoloog doch een uitvoerend musicus met alle creatieve illusies die een kunstenaar nu eenmaal nodig heeft. Casals is ook een componist. Hij schreef een grote cantate, La vision de Fray Martin en de nodige orkest- en kamermuziekwerken. Bachs muziek las hij met zijn eigen tongval. Toen hij het podium betrad deden gedachten aan partituurgetrouwheid, laat staan aan streven naar authentieke uitvoeringsmanieren nauwelijks geboren. Het ging er Casals niet om deze muziek historisch juist te interpreteren, maar om de muziek te be- en doorleven om deze een belevenis te maken voor liefst een massapubliek. In die zin heeft hij nooit Bach ‘gespeeld’, maar gevochten voor Bachs muziek. “Hij musiceert niet met de strijkstok, maar met een zwaard”, schreef ooit een beroemd recensent.

De grote verdienste van Casals was dat hij erin slaagde deze werken weer in het repertoire te integreren na jarenlange verwaarlozing. Zijn spel is verre van vlekkeloos, passagewerk klinkt jachtig, de articulatie is ongelijkmatig, de interpretatie vaak grillig. Maar hij toonde in veel opzichten ook een uniek inzicht in deze muziek en hij bracht de luisteraar van toen heel dicht bij deze muziek. Iets waarin nu nog menig rivaal minder goed slaagt. 

De beroemde kunstenaars die jaarlijks een pelgrimstocht naar Prades ondernamen huldigden niet alleen de oorspronkelijke eigenaardigheden van Casals, maar ook diens idealisme. In 1951 werd Prades te klein en verhuisde het Festival Casals naar het paleis van de koningen van Mallorca in Perpignan. Mozart, Beethoven, Schubert en Brahms werden ook in de programma’s opgenomen. De optredende musici ontvingen geen honorarium. 

 

De rest van Casals’ leven, zijn laatste jaren in de V.S., de activiteiten tijdens de Marlboro festivals, zijn huwelijk met een veel jongere schone, zijn daar gemaakte opnamen zijn dichter nabij en minder bijzonder vandaar dat ze hier buiten beschouwing blijven.